Tijdens het WMO debat in de Eerste Kamer op 8 juli 2014 ben ik er even tussen uit geknepen.
Eigen Regie.
Om samen met Initiatiefgroep Eigen Regie :Margit van Hoeve en Helga Dulfer te gaan praten met Binnenlandse Zaken dit op verzoek van Minister Plasterk. De boodschap is overgekomen!
Regie boven kracht
Posted on
‘Ik kijk naar de bewindslieden en ik zie hun ongemak. Ze worstelen met het vraagstuk, terwijl het zo eenvoudig is.’ Aan het woord is een lid van de initiatiefgroep Eigen Regie. Een groep die opkomt voor de positie van mensen met een beperking. ‘Politici gebruiken allerlei begrippen met uiteenlopende invullingen en betekenissen. Dat vertroebelt het debat.’
Het manifest van de initiatiefgroep bevat heldere definities. Er is eigen regie, eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid. Eigen regie gaat uit van wat iemand wil met zijn leven. Eigen kracht gaat over iemands mogelijkheden om samen met zijn netwerk problemen aan te pakken. Eigen verantwoordelijkheid gaat over de vraag wat iemand zelf moet doen. Kortom, de begrippen gaan over drie verschillende vragen: wat wil ik, wat kan ik, en wat moet ik?
Hoewel de term eigen kracht nu de boventoon voert in het debat, zou dat volgens de initiatiefgroep het begrip eigen regie moeten zijn. De crux is dat wanneer we enkel uitgaan van eigen kracht, we voorbij gaan aan wat iemand wil.
Het kan bijvoorbeeld iemands keuze zijn niet altijd alle eigen kracht te hoeven aanspreken. Als mensen met een beperking alles doen wat ze zelf kunnen, kan dat voor sommige mensen betekenen dat ze geen tijd en energie over houden om een normaal leven te kunnen leiden. Regie voeren over je eigen leven betekent in die situatie dat je juist het regelen van zaken uit handen geeft. Niet wat iemand kan bepaalt iemands zelfstandigheid, maar of iemand zelf vorm en inhoud kan geven aan zijn leven, en daarbij de ondersteuning krijgt die nodig is.
Uitgangspunt van de initiatiefgroep is dat ieder mens, dus ook ieder mens met een beperking, in staat gesteld moet worden zijn eigen leven te leiden, eigen keuzes te maken en mee te doen in de samenleving. De groep verwijst daarbij naar het VN-verdrag van de rechten van mensen met een beperking. Dit verdrag is in 2006 tot stand gekomen in New York en in 2007 door Nederland ondertekend. Recent zijn de wetsvoorstellen tot goedkeuring en uitvoering ingediend bij de Tweede Kamer, waarna de ratificatie van het verdrag kan volgen.
Het VN-verdrag ondersteunt een inclusieve samenleving waarin iedereen de kans krijgt mee te doen, op alle vlakken. Het verdrag is integraal. Het gaat over zelfstandigheid en zeggenschap, toegankelijkheid en gelijkheid. Het verdrag heeft impact op diverse beleidsterreinen: bij het proces tot indiening van de wetsvoorstellen waren maar liefst acht departementen betrokken.
Het VN-verdrag is van grote betekenis voor de rolinvulling door gemeenten. Recent riepKim Putters de gemeenten op uit te werken wat zij onder goede zorg verstaan. Volgens hem moeten Rijk en gemeenten zich er meer van bewust zijn dat de invulling van de grondrechten op zorg en bestaanszekerheid bij hen op tafel ligt.
Die bewustwording komt steeds meer op gang. Heldere begrippen helpen daarbij, maar zijn niet genoeg. De moeilijkste en belangrijkste stap moet nog komen: de vertaling naar de concrete praktijk.
De Initiatiefgroep Eigen Regie, de Vereniging Inclusie Nederland en de actiegroep Terug naar de Bossen hebben steeds aangeven dat de Participatiewet (inclusief de Quotum wet en onderdelen uit het Sociaal akkoord) van Staatssecretaris Klijnsma niet in overeenstemming is met het VN Gehandicaptenverdrag. Ondanks het feit dat Staatssecretaris Klijnsma zegt dat de wet voldoende getoetst is aan het VN Verdrag.
De Participatiewet brengt mensen met een handicap in een onzekere positie en in slechtere positie dan nu het geval is. Dat is in strijd met het VN verdrag, ondanks dat het nog niet geratificeerd is. Op verzoek van deze organisaties hebben twee prominente mensenrechten Juristen Prof.Mr. J.E. Goldschmidt Director Netherlands Institute of Human Rights (SIM) Professor in Human Rights Law en Prof. Dr. B.M. Oomen Dean of the University College Roosevelt de Participatiewet in het licht van het VN verdrag beoordeeld. Zij delen hun mening en vinden dat de eerste kamer nader onderzoek moet laten doen. Hun bevindingen staan in onderstaande brief. Inmiddels is deze brief verzonden aan de Voorzitter van de commissie SZW van de Eerste Kamer om dit oordeel mee te nemen in de beoordeling van de Participatiewet.
De Brief die inmiddels verzonden is aan de Eerste Kamer.
Aan de Leden van de vaste Kamercommissie SZW van de Eerste Kamer.
T.a.v. Voorzitter Mevrouw dr. J.J. Sylvester, vice-voorzitter De heer Van Dijk
Aan de griffier: Mevrouw Mr. W.A.J.M. van Dooren
Cc: Voorzitter van de vaste Kamercommissie VWS Mevrouw Drs.T.M. Slagter – Roukema; Vice voorzitter Mevrouw Prof.Dr. H.M.Dupuis
Aan de griffier : De heer Mr.W. de Boer
12 mei 2014
Betreft: Strijdigheid Participatiewet met het VN verdrag voor de rechten van de mensen met een beperking.
Geachte Leden,
Op dit moment is de Participatiewet (33.801) bij U in behandeling.
Ondergetekende organisaties en personen zetten vraagtekens bij de verenigbaarheid van dit voorstel met het door Nederland ondertekende VN Gehandicaptenverdrag.
Hoewel het Verdrag nog niet is geratificeerd (over een wetsvoorstel daartoe is inmiddels wel geadviseerd door de Raad van State) brengt ook de ondertekening verplichtingen mee voor de Staat. Dit is neergelegd in artikel 18 van het Weens verdragenverdrag. Ondertekenen van een verdrag houdt in dat een Staat verplicht is, tot de ratificatie, geen handelingen te verrichten welke in strijd zijn met het doel en de strekking van een verdrag. De Nederlandse Staat is derhalve reeds nu verplicht om de verplichtingen zoals deze voortvloeien uit bijvoorbeeld het Gehandicaptenverdrag mee te wegen in nieuw aan te nemen wet- en regelgeving en beleid (zie ook Rapport Ratificatie…. En dan?, p. 12 en Aanvullend Rapport, Studie- en informatiecentrum Mensen rechten, Universiteit Utrecht , p. 14, januari 2012 respectievelijk maart 2012). In die zin kan gesteld worden dat de Staat een aanvullende motiveringsplicht heeft als na ondertekening maatregelen worden getroffen die (op onderdelen) leiden tot een vermindering van de ten tijde van de ondertekening bestaande bescherming.
Vanuit deze uitgangspunten achten wij het volgende van belang:
De Participatiewet kan niet los gezien worden van de Quotumwet en hangt samen met de afspraken uit het sociaal akkoord. Het doel van beide wetten om mensen met een beperking in staat te stellen door middel van werk volwaardig aan de samenleving te laten deelnemen is geheel in lijn met het beginsel van inclusie, zoals ook neergelegd in het VN Gehandicaptenverdrag (zie ook het Advies concept wetsvoorstel Quotumwet van het College voor de Rechten van de Mens, 7 februari 2014)
Die doelstelling wordt uiteraard door ons van harte onderschreven. Echter op een aantal punten rijzen vragen of de gekozen middelen wel geschikt zijn om die doelstelling te bereiken en of daarbij voldoende recht wordt gedaan aan de voorwaarden die het Verdrag stelt.
De eerste vraag die op komt is, in hoeverre de baangarantie en de daaraan gekoppelde rechten en verplichtingen op grond van de Quotumwet, ook daadwerkelijk àlle mensen betreft waar de betreffende kans voor moet gelden. Wanneer (sommige) mensen met een beperking daar buiten vallen, heeft dit tot gevolg dat deze (van het voorkeursbeleid uitgezonderde groep) mensen met een beperking daardoor een extra achterstand oplopen. Naar onze mening wordt de ‘baangarantie-groep’ binnen de beide wetten zodanig beperkt gedefinieerd dat dit leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid binnen de groep van mensen met een arbeidshandicap. Dit lijkt niet verenigbaar met het doel mensen met een beperking in staat te stellen om d.m.v. werk volwaardig aan de samenleving deel te nemen (zie ook het advies van de adviescommissie arbeidsrecht van de Orde van Nederlandse Advocaten over de Wet Participatiebijdrage Quotumdoelstelling).
Ter toelichting merken wij het volgende op over de verschillen tussen doelgroepen. Mensen met Wajong-uitkering tellen allen mee voor de baangarantie.
Jongeren met een beperking, opgedaan in hun jeugd, die na 2015 vragen om ondersteuning voor werk en inkomen, vallen wel onder de Participatiewet, maar zij komen niet meer in aanmerking voor de Wajong, als ze niet volledig en duurzaam geen arbeidsvormogen hebben. Onder deze Participatiewet is tevens de groep die meetelt voor de baangarantie, sterk beperkt. Namelijk alleen zij die het Wettelijk Minimumloon niet kunnen verdienen. Daarmee valt de groep jongeren met een beperking die voor hun werk zijn aangewezen op een werkvoorziening buiten het voorkeursbeleid.
Tenslotte vallen gehandicapten met een WIA achtergrond niet onder de doelgroep van de baangarantie en niet onder de Quotumwet, ook niet wanneer zij geen werkgever meer hebben en moeten concurreren op de arbeidsmarkt met de mensen met een Wajong-uitkering (instroom voor 2015) en met rechthebbenden krachtens de Participatiewet.
Het VN-verdrag sluit differentiatie binnen de groep mensen met een handicap niet uit, als dat verschil in behandeling gericht is op het recht doen aan bestaande verschillen. De keuze voor het uitsluiten van bepaalde deelgroepen wordt door het kabinet niet onderbouwd. Ook niet in de brief (2014-0000037561 van 10 april 2014) naar aanleiding van de motie 160 Voortman / Karabulut (over toetsing aan het VN-verdrag).
–
Een tweede punt dat op gespannen voet staat met het VN Gehandicaptenverdrag, is dat de Participatiewet een verslechtering impliceert in het voorzien in de noodzakelijke ondersteuning aan mensen met een beperking. Zoals hiervoor aangegeven, heeft Nederland al door de ondertekening van het VN verdrag de verplichting om de bestaande situatie niet, zonder zwaarwegende redenen, aan te tasten. Nieuwe jongeren met een beperking hebben op grond van de Participatiewet geen zekerheid of hun beperking op een werkplek zal worden gecompenseerd wanneer zij zijn aangewezen op een individuele werkvoorziening.
Gemeenten zijn niet verplicht werkvoorzieningen te treffen. In de bestaande situatie zijn de voorzieningen een verzekerd recht (uiteraard wordt de noodzaak beoordeeld).
Wajongers kunnen via een IRO (een vorm van PGB bedoeld om werk te vinden) zelf een traject naar werk inkopen. Die mogelijkheid wordt nu afhankelijk van het beleid van de gemeente (en die bieden deze mogelijkheid niet).
UWV heeft op dit moment de plicht om maximaal 7 jaar te investeren in het ontwikkelen van de arbeidsmogelijkheden van jonggehandicapten. Deze inspanningsplicht hebben gemeenten niet.
Het derde punt dat op gespannen voet staat met het Verdrag is dat het Verdrag verplicht tot ondersteuning.
In de Participatiewet ontbreekt een opdracht aan gemeenten om mensen met een beperking extra ondersteuning te bieden om hun achterstand (op groepsniveau) op de arbeidsmarkt te verkleinen en een instrument om de implementatie van deze verplichting te monitoren.
Gelet op het bovenstaande is het de vraag of in voldoende mate kan worden voldaan aan de in artikel 27 van het Verdrag genoemde verplichting, om het Recht op arbeid te bevorderen in samenhang met de artikel 5 lid 3 van het Verdrag opgenomen verplichting voor de Staat om te garanderen dat voorzien wordt in redelijke aanpassingen om het mensen met een beperking daadwerkelijk mogelijk te maken om te werken. Wij wijzen er hier nogmaals op, dat de verplichting mensenrechten te verwezenlijken op de Staat rust. Dat impliceert dat obstakels verwijderd moeten worden, en dat waar nodig ondersteuning geboden wordt (zie ook het in opdracht van VWS opgestelde Rapport Ratificatie…En dan?, Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten, Universiteit Utrecht, Januari 2012, p. 13).
Met de bovenstaande voorbeelden, die niet uitputtend zijn, willen wij aangeven dat nader onderzoek naar verenigbaarheid van de Participatiewet, in samenhang met de Quotumwet, met het VN Gehandicaptenverdrag noodzakelijk is, om te waarborgen dat het niveau van bescherming van de rechten van gehandicapten niet vermindert. In elk geval dient voorzien te worden in een instrument om dit te monitoren zodat waar nodig aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden.
Wij verzoeken uw Kamer, alsnog te bewerkstelligen dat de Participatiewet in samenhang met de Quotum wet en de relevante afspraken uit het sociaal akkoord alsnog aan het VN Gehandicaptenverdrag getoetst worden.
Met vriendelijke groet,
Mw. Mr. Margit van Hoeve,
Prof. Mr. J.E. Goldschmidt Director Netherlands Institute of Human Rights (SIM)
Professor in Human Rights Law
Prof. Dr. B.M. Oomen Dean of the University College Roosevelt
Vereniging Inclusie Nederland, voorzitter mw. K. Slegtenhorst
Terug Naar de Bossen, woordvoerder de heer J. Troost
Initiatiefgroep Eigen Regie, woordvoerder mw. Mr. M.Ph.H. van Hoeve
Bijlagen: SIM rapport Ratificatie … en dan; Aanvullend Sim rapport Ratificatie …en dan; Advies van de Orde van Advocaten op de Quotum wet;