Ik ben al 41 jaar betrokken bij de emancipatiebeweging van mensen met een handicap.
Ik geloof in het leven, en dat humor een belangrijk wapen is om uiteindelijk iedereen zijn weg te laten vinden in onze samenleving. Creativiteit en vernieuwing zijn mijn credo, soms met een kritisch ondertoon, maar altijd met open vizier en gebruik makend van ieders kwaliteiten.
Bekijk alle berichten van Jan Troost →
Op 17 mei 1995 mocht ik zowel Burgemeester (Ed) d’Hondt als Ab Friedhoff, Voorzitter van de Gehandicaptenraad, toespreken in de oude Raadszaal van de Gemeente Nijmegen. Daar was ik toen coördinator van de WIG (Werkgroep Integratie Gehandicapten) was, het heet nu het Zelfregiecentrum Nijmegen. Nijmegen kreeg als eerste stad uit handen van de Voorzitter van de Gehandicaptenraad de STANDAARDREGELS BETREFFENDE HET BIEDEN VAN GELIJKE KANSEN VOOR GEHANDICAPTEN – de voorloper van het VN Verdrag Handicap.
Martin Luther King had een droom. Die had ik toen ook.
De Waalsprong
Geïnspireerd door Martin Luther King leek het me goed om dit te delen met onze gasten. Nijmegen was op dat moment druk bezig met het maken van plannen om ‘de sprong over de Waal’ te maken.
Ik vertelde dat het mijn droom was dat het nieuwe stadsdeel de Waalsprong volledig zou voldoen aan het Handboek Toegankelijkheid (nu de Integrale Toegankelijkheids Standaard 2020).
Woning voor iedereen
Overal zijn de woningen volledig toegankelijk voor iedereen. Voor rolstoelgebruikers zijn er speciale woningen die ruim genoeg waren om ook met een elektrische rolstoel er te wonen. Vergelijkbaar met de Fokus woningen in Nijmegen Oost, maar dan zo dat je ook bij andere bewoners op bezoek kon gaan. Omdat er natuurlijk ook oudere historische woningen zijn wordt dit door middel van nieuwe technieken opgelost.
De zorg
De zorg zal in 25 jaar toenemen omdat het de verwachting is dat er steeds meer ouderen met een handicap komen. Om mensen toch zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen worden er zorgpunten gerealiseerd in de wijken, waar huisartsen en zorgverleners de wijk kunnen bedienen. Als er bij een bewoner die normaal gebruik maakt van een PGB’er iemand ziek is, kan hier extra hulp worden ingeroepen.
Maar ook integrale oplossingen zoals elektrisch in hoogte verstelbare toiletten met een Japanse toiletbril zijn van de partij. En natuurlijk standaard dometica in de woningen, waardoor er minder hulp nodig is.
Infrastructuur
Alle stoplichten zouden voorzien zijn van rateltikkers zodat mensen die slechtziend of blind waren veilig konden oversteken. Alle bushalten en bussen zijn dan toegankelijk doordat ook de Provincie Gelderland de eisen bij aanbesteding heeft overgenomen. Om ervoor te zorgen dat alle straten, stoepen en opgangen van de winkels toegankelijk waren is er een speciale Aandachtsfunctionaris aangesteld. Deze heeft de leiding, vanaf het moment dat de tekening wordt gemaakt tot de uiteindelijk aanleg. Bij de gemeente zijn er speciaal opgeleide ervaringsdeskundigen aangenomen om toezicht te houden.
Hoogteverschillen in Nijmegen zijn opgelost door een toegankelijke tram, die overgenomen is van het Bijbels Openluchtmuseum. Maar ook door de aanleg van glazen liften zoals bij de Marikenstraat en de Waalkade. Omdat de gemeente natuurlijk ook een gezonde binnenstad wil zijn is de bus uit het centrum gehaald voor mensen die slecht ter been zijn. Er is een speciaal toegankelijke ‘riksja’ gebouwd om ouderen met hun aankopen naar het centrum te brengen.
Publieke gebouwen
Natuurlijk zijn alle winkels toegankelijk, inclusief alle paskamers bij kledingwinkels. De nieuw gebouwde kantoorgebouwen zijn volledig toegankelijk voor iedereen. In de vergaderruimten was standaard gedacht aan soloapparatuur voor medewerkers of gasten die slechthorend zijn. Doordat in de aanbesteding van de gemeente Nijmegen door de politiek was aangegeven dat alle nieuwbouw – dus ook hotel, café s, restaurants en culturele instellingen – minimaal moesten voldoen aan het Handboek Toegankelijkheid werd de Waalsprong het visitekaartje van Nederland. Vanuit de hele wereld komt men leren van Nijmegen.
Natuurgebieden
Natuurlijk is er met de Waalsprong rekening gehouden met een mooie groen-zone. Alle paden van schelpen/kalk/klei zijn met plastic roosters, waardoor het grind niet weg kan, bedekt. Zodat je je lopend en rijdend met rolstoel of kinderwagen door de natuurgebieden kan begeven, genietend van de natuur. Door het gebruik van deze materialen is het ook mogelijk om als niet ziende eenvoudig je weg te vervolgen. Voor mensen die energetische problemen hebben is er voldoende zitgelegenheid. Met picknicktafels die ook voor de rollende gebruikers goed bereikbaar zijn. Voor de Vierdaagse en de andere wandelmarsen van Nijmegen was overigens de hele wandelroute volledig toegankelijk gemaakt omdat in 1995 ook rolstoelgebruikers mee gingen doen.
Vervoer
Natuurlijk was er ook aan het vervoer gedacht. Toenmalig Wethouder Janssen had het idee opgevat om een volledig toegankelijke kabelbaan vanaf De Lindeberg over de Waal aan te leggen zodat iedereen met de Kabelbaan de Waalsprong goed kon bereiken.
Het Station in Nijmegen en Elst waren prima toegankelijk met de laatste technisch snufjes. In 2020 stond het in de planning om Station Nijmegen enorm te vernieuwen. Het Stationsgebied kreeg de opdracht om het meest toegankelijke en gebruikersvriendelijke Station te worden van Nederland. Bijzonder was dat ze in de plannen ook al nagedacht habben over de verschillende verkeersstromen. Ze wilden deze scheiden om zowel met de auto of de fiets, als lopend of met de rolstoel het station te kunnen bereiken. Daarnaast moet er ook verder gewerkt worden aan de ontwikkeling van de elektronische taststokken: deze stokken werken met sonar en geven een signaal wanneer gevaar dreigt. Je voelt de signalen via de knoppen op het handvat. Het grote voordeel van elektronische taststokken is dat het ook obstakels op hoofdhoogte doorgeeft. Dus ook bij een overhangende tak.
Dromen is mooi, maar verwezenlijken is beter!
Vanaf 1 september, 25 jaar nadat ik mijn droom (die een beetje aangepast is inmiddels) had, ben ik na wat omzwervingen weer terug in Nijmegen. Er is veel gebeurd, maar regeren is vooruitzien, ook voor Nijmegen. Als we niet naast duurzaamheid ook de toegankelijkheid (ook van internet) op de agenda zetten, voorzie ik een nachtmerrie voor de toekomst. Ik hoop samen met onze collega’s bij de gemeente Nijmegen en de Werkgroep Toegankelijkheid van het Zelfregiecentrum Nijmegen en niet te vergeten de Nijmeegse politiek echt te werken aan onze stad.
‘Toegankelijkheid voor iedereen’ is de norm.
Over 5 jaar ga ik met pensioen (misschien…) dus we hebben nog even tijd.
Onze pleegzoon Arjen (1973-2018) was ernstig meervoudig complex gehandicapt. Hij had 24/7 volledige verzorging nodig.
Arjen 2 jaar
Zijn levensverwachting werd in de eerste jaren door medici kort ingeschat. Hij zou geen 7 worden, geen 12, de puberteit zou hij niet overleven. Hij is uiteindelijk 45 jaar geworden. Arjen kon niet praten, maar hij had wél veel te zeggen. Hij genoot van mensen om zich heen en van vakanties. Met rolstoel en al in het vliegtuig, orthese op een vliegtuigstoel, onderstel in het ruim. Het was van te voren zélf even overleggen met de vliegmaatschappij en goede afspraken maken. En dan ging het prima. Zoals voor een bezoek aan de Space Expo in Florida.
De laatste jaren leerde hij met een oogbestuurde spraakcomputer communiceren. Hij genoot ervan om aan iedereen rechtstreeks duidelijk te kunnen maken wat hij wilde. En als je bijvoorbeeld in de keuken was om de gevraagde thee voor hem te gaan halen, hoorde je vanuit de woonkamer: “Ik wil limonade, ik wil sap”. Om dan bij terugkomst in de woonkamer doodleuk te zeggen: “Ik maak een grapje”.
Een nieuwe rolstoel
Eind 2014 gaf de gemeente toestemming om zijn behoorlijk versleten rolstoel (onderstel + orthese) te vervangen. Door een toenemende beperking in zijn heupen had Arjen inmiddels een heuphoek van meer dan 120°. Er bestond géén gecrashteste orthese met een dergelijke hoek. Een onderstel dat aan de crashtest voldeed was wél mogelijk. Er werd een orthese op maat gemaakt die op het onderstel werd bevestigd.
Andere eisen voor de rolstoel waren o.a.:
Compactheid, zo smal mogelijk. De noodzakelijke rolstoellengte vanwege de heuphoek maakte het gebruik van sommige gebouwliften al moeilijk.
Een orthese kantelvoorziening.
Licht van gewicht iv.m. het duwen.
Gebruik kunnen maken van rolstoeltaxivervoer.
Een zitbroek. Door zijn spasticiteit kon Arjen niet uit zichzelf goed en veilig in de rolstoel blijven zitten. In een enthousiaste bui kon hij zijn heupen omhoog gooien, waarbij hij steeds verder uit de rolstoel gleed. Daarom maakte hij gebruik van een zitbroek.
Driepuntsgordel was niet veilig
Een gewone driepuntsveiligheidsgordel in een rolstoelbus bood bij Arjen onvoldoende bescherming, door zijn semi liggende positie. Tijdens het vervoer rechtop zitten kon hij ook niet. Als je de orthese maximaal rechtop kantelde, kon hij z’n hoofd niet zelfstandig overeind houden, z’n hoofd hing dan voorover. Dan zou hij weliswaar min of meer veilig rechtop zitten, maar met ernstige nekklachten na een taxirit thuiskomen. Maar hoe dan wel veilig? Een zitbroek is geen veiligheidsgordel.
Een zespuntsgordel op maat (uit de racewereld) bood uitkomst. Het bestellen was nog wel even een puntje. Want een hulpmiddelen leverancier werkt met vaste contractpartners en daar hoort een racegordelleverancier niet bij. Door goed onderling overleg en afspraken lukte het gelukkig wel. Maar; waar maak je de zespuntsgordel vast? Als het deel moet uitmaken van een vastzetsysteem dan kan de orthese niet meer kan kantelen zonder de inzittende te pletten. Daarom is ervoor gekozen om de gordel aan het basisframe van het rolstoelonderstel te bevestigen. Bovendien woog Arjen maar 35 kg. Dan is bij een crash de belasting op het frame minder dan in het geval van een 76 kg dummy (zoals bij een crashtest). Ook voor het derde voertuiggordelpunt (schouderdeel) werd een oplossing bedacht. Het gecrashteste basisframe was voorzien van haaksymbolen. Of de aangepaste rolstoel aan een crashtest voldoet kan niet worden vastgesteld. De rolstoel is individueel aangepast en dus niet te crashtesten. In ieder geval wél een rolstoel waarbij alle facetten van veilig rolstoelvervoer zéér zorgvuldig zijn overwogen.
Code VVR
Sinds 2017 is er een Code Veilig Vervoer Rolstoelgebruikers VVR die is uitgebracht door Sociaal Fonds Mobiliteit (Code VVR-SFM). Deze Code eist dat vanaf een bepaalde datum uitsluitend rolstoelen mét inzittende mogen worden vervoerd als het rolstoeltype voldaan heeft aan de crashtest volgens ISO 7176/19. Een strikte eis waarbij de toegankelijkheid van het vervoer in gevaar komt. De rolstoelgebruiker wordt volgens deze code geacht zelf te zorgen voor een gecrashteste rolstoel. En als je geen gecrashteste rolstoel hebt dan moet je volgens de Code gebruik maken van individueel vervoer. De vervoerder beslist in dat geval of een rolstoel al dan niet veilig genoeg is om, als enige passagier, te kunnen worden vervoerd.
Vervoer veilig of vervoer niet.
Florida Kennedy Space Center
Het adagium van deze Code VVR-SFM is “vervoer veilig of vervoer niet”.
Lekker simpel geformuleerd, daar kan toch niemand tegen zijn? Maar er zijn de nodige kanttekeningen te maken bij deze aanpak die feitelijk neerkomt op: “geen gecrashteste rolstoel, geen vervoer”. Met name de woorden “veilig” en “niet” in het adagium vragen om nadere uitleg.
Veilig
Was het vervoer zo onveilig dat dit verbod absoluut noodzakelijk is? Zijn er ongevallen gebeurd doordat een niet gecrashte rolstoel in het vervoer stuk ging en problemen opleverde? Hoe is dit in andere landen geregeld? Wat zijn de belangrijkste risico’s bij het vervoer? Ongevallen welke zijn ontstaan door onveilig rolstoelvervoer worden bijvoorbeeld niet apart geregistreerd.
Niet
De crashtestnorm (ISO 7176/19) waarop de code is gebaseerd, zegt heel duidelijk in de inleiding:
“Het niet kunnen voldoen van een rolstoel aan dit deel van de ISO 7176 (deel 19) mag niet worden gebruikt om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van het vervoer voor rolstoelgebruikers te beperken.”
De Code VVR-SFM kan heftige gevolgen hebben voor een behoorlijk grote groep rolstoelgebruikers. Allereerst is het voor een rolstoelgebruiker niet zo simpel om zelf “te zorgen voor een gecrashte rolstoel”. Een rolstoel heeft gemiddeld een levensduur van zo’n 7 jaar. Als je toevallig net een nieuwe rolstoel hebt, dan staat een gemeente niet te juichen als je voortijdig een nieuwe aanvraagt, alleen vanwege deze crashtest eis. Als er behoorlijke aanpassingen nodig zijn kan een verstrekking lang duren. Soms wel jaren. Bovendien, voor lang niet alle mensen met een handicap is een rolstoel die aan een crashtest heeft voldaan, een mogelijke en passende oplossing. Zoals bij Arjen is gebleken.
In deze uitzonderingssituaties zijn mensen, volgens deze Code, afhankelijk van de goodwill van de vervoerder of ze nog individueel vervoerd kunnen en mogen worden.
Wie betaalt het individueel vervoer en de vroegtijdige vervanging van rolstoelen?
Is Sociaal Fonds Mobiliteit zich bewust van de kosten van deze oplossing? Hoe hoog zijn deze kosten? Is daar onderzoek naar gedaan? Is er overeenstemming bereikt met de diverse partijen die de verstrekking van rolstoelen en het vervoer financieren om deze kosten ook daadwerkelijk te dragen?
En misschien wel het belangrijkste: taxivervoer is voor veel rolstoelgebruikers onderdeel van het openbaar vervoer. Soms de enige mogelijkheid om je te kunnen verplaatsen over langere afstand. Alle Nederlanders dienen gelijk behandeld te worden (art. 1 Grondwet) en discriminatie (op basis van het wel of niet in staat zijn gebruik te maken van een gecrashte rolstoel) is verboden.
Terug naar Arjen
Ik ben blij dat wij, met Arjen deze discussies niet meer mee hoeven te maken. Bij het verstrekken van de rolstoel aan Arjen is er alles aan gedaan om een passende veilige oplossing te vinden.
Wat zou er in een situatie als die bij Arjen volgens u moeten gebeuren in lijn met deze Code VVR? Vervoer weigeren? Individueel vervoeren? De haaksymbolen verwijderen, want het is geen gecrashte rolstoel?
Volgens de ISO norm 7176/19 zèlf geven de haaksymbolen overigens alleen aan wáár de rolstoel volgens de fabrikant moet worden vastgezet. Niets meer en niets minder!!
Conclusie
De conclusie van het verhaal is dat een rolstoel aan meerdere eisen moet voldoen, passend bij de individuele situatie van de gebruiker. Uiteraard geniet een rolstoel die als type heeft voldaan aan de crashtest absoluut de voorkeur. Is dat niet mogelijk dan vraagt dat écht maatwerk.
Maatwerk wordt steeds lastiger, onder andere doordat rolstoelfabrikanten onder druk van Europese regelgeving en aansprakelijkheid steeds minder willen meewerken aan aanpassingen die “buiten het beoogde doeleinde” liggen. Aanpassingen die wél het verschil kunnen maken tussen geen, of in het gebruik een minder optimale, oplossing en een passende goede oplossing.
Dat roept opnieuw de vraag op wat eigenlijk het risico is in de praktijk? Hoe vaak falen rolstoelen tijdens een crash en zijn rolstoel inzittenden en andere passagiers daarvan de dupe?
Is een in beton gegoten Code VVR-SFM wel nodig of kunnen we beter nadenken hoe we de veiligheid van een aangepaste rolstoel kunnen borgen?
Zie voor een mogelijke oplossingsrichting “Pièce de resistance van de Code VVR” waarbij gekeken is hoe men in Duitsland met dit onderwerp omgaat.
Critical Incident manager Andrea Walraven – Thissen zei over in beton gegoten maatregelen naar aanleiding van de Corona aanpak het volgende:
“Zeker als je een negatief oordeel in beton giet dan moet je weten dat je jezelf als overheid enórm beperkt in je flexibiliteit in crisismanagement; mocht de wetenschap tot andere inzichten komen dan is een koersverandering haast onmogelijk. In dit kader was het bovendien diplomatiek niet heel erg handig om zo stellig van de buren af te wijken.” (https://www.linkedin.com/pulse/virale-verwarring-andrea-walraven-thissen)
Deze uitspraak is één op één te vertalen naar deze Code VVR-SFM. Dat is voor mij reden geweest om een open brief te schrijven naar de belangrijkste partijen die deze Code VVR hebben opgesteld, met belangrijke beleidsvragen.
Als je goed naar de rolstoel kijkt, is voor ‘uitzonderingen’ meestal ook een ‘zo veilig mogelijke’ oplossing te vinden. Dat is het terrein van de rolstoelgebruiker, rolstoelfabrikant, hulpmiddelen adviseur en aanpasser, revalidatiearts, ergo- en fysiotherapeut. Tijdens de verstrekking dient die afweging gemaakt te worden. Dan is er ook tijd voor een risicoanalyse en een gedegen beargumenteerde en gedocumenteerde oplossing. Dat kan niet in de beperkte tijd bij het vastzetten in de taxibus. Die afweging is ook geen taak van de individuele chauffeur. In een rolstoelpaspoort (voor de chauffeur) horen bijzonderheden bij het vastzetten te staan.
Dat noemen we de verantwoordelijkheid leggen waar deze hoort. Die ligt niet allèèn bij de individuele rolstoelgebruiker om te zorgen voor een rolstoel die voldoet aan de crashtest als hij als passagier wil deelnemen aan rolstoel(taxi)vervoer.
Roelof Veenbaas
Na m’n studie Werktuigbouwkunde, biomedische techniek, heb ik vrijwel altijd gewerkt aan onderzoek met rolstoelen. Bij TNO Wegtransportmiddelen en daarna bij Stichting Vast = Beter was het onderwerp de veiligheid van het vervoer van rolstoelpassagiers. In 2014 ben ik daarmee gestopt en besloot ik meer tijd uit te trekken voor Arjen. Bijvoorbeeld voor advies bij zijn rolstoelverstrekking.Na het overlijden van Arjen kreeg ik meer tijd. Ik maak me zorgen. Over wat er dreigt te gebeuren met de toegankelijkheid van het rolstoelvervoer door de code VVR van Sociaal Fonds Mobiliteit (SFM). Met Arjen en vele andere rolstoelgebruikers in gedachten, heb ik me opnieuw verdiept in de wetenschapelijke literatuur en de ervaringen in andere landen en heb ik de webblog https://arenlezen.nl gestart.
Zoals vaak met een nieuwe baan slaap je de nacht ervoor wat minder goed. Hoe zou het zijn? Hoe ga ik in het coronatijdperk mijn werk doen? Hoe zullen ze reageren op mijn terugkomst na 24 jaar buiten Nijmegen te hebben gewerkt? Allemaal zaken die me uit mijn slaap hebben gehouden. Bij binnenkomst in het Zelfregiecentrum Nijmegen werd ik hartelijk ontvangen door mijn nieuwe directeur Jos Kersten.
Coronatijdperk
Na eerst keurig alle corona preventie maatregelen te hebben genomen, stond op mijn bureau een prachtige bos bloemen. Marcel, mijn voorganger, blijft nog tot 8 oktober om mij in te werken. Dat heb ik nog niet eerder mee gemaakt en is echt heel plezierig. Tussen de middag komt een vriendelijke dame met een rijdend karretje langs om heerlijke rode linzen soep langs te brengen. Omdat Marcel en ik op één kamer zitten is er meteen een doorzichtig wandje besteld en deze staat inmiddels tussen ons in. Ook in de gang wordt de 1,5e meter door al mijn collega’s nageleefd. In principe werk ik drie dagen en daarnaast blijf ik als ZZPer bij Inclusie Verenigt actief – waar inmiddels de eerste opdrachten weer binnenstromen. Na maanden van quarantaine voelt het echt geweldig om weer collega’s om me heen te hebben.
Stage
Binnenkort ga ik stage lopen bij de gemeente, om zo snel als mogelijk de vele taken van Marcel over te nemen. Zoals het adviseren over bouwtekeningen, meewerken aan het verder ontwikkelen van het Handboek Nijmegen Toegankelijk, bijwonen van gemeentelijke informatieavonden en contacten onderhouden met relevante partners.
Vrijwilligers
Bij het Zelfregiecentrum Nijmegen werken kundige vrijwilligers, zoals bij de werkgroep Toegankelijkheid. Zij doen onderzoek en denken mee over hoe we Nijmegen nog beter toegankelijk kunnen maken. Inmiddels heb ik de eerste persoonlijke gesprekken gehad en heb ik gemerkt dat het echt een gemotiveerde club is, die al heel lang actief zijn. Gezien het vele werk voor de werkgroep ga ik weer op zoek naar nieuwe vrijwilligers. In 1996 heb ik afscheid genomen van de Werkgroep Integratie Gehandicapten WIG en ik ben nu eigenlijk weer terug op de plek waar mijn carrière in 1972 is begonnen. De WIG is één van de fusiepartners van het Zelfregiecentrum Nijmegen. Natuurlijk heb ik in Nijmegen inmiddels ook, net als Wijchen bij Cafe Anneke, mijn eigen kantoor bij LuX. Altijd handig voor een netwerkoverleg, met aangepast toilet en lekkere koffie.
Woon je in Nijmegen en wil je je steentje bijdragen? Neem rustig contact op! Wil je weten hoe het met de toegankelijkheid is gesteld? Zie: Toegankelijk Nijmegen
Lift naar Waalkade
Natuurlijk ben ik samen met Marcel de stad in geweest om te kijken wat er verbeterd is en wat er de komende jaren nog op de agenda staat. Wat ik bijzonder vond is dat er nu ook een lift aan de buitenzijde van de Casino is gekomen. Zodat dat je van het hoge gedeelte van Nijmegen ook op de Waalkade kunt komen. In Nijmegen hebben we veel natuurlijke hellingen en dit vraagt soms om bijzondere oplossingen.
Ooit wilde men een toegankelijke kabelbaan naar de overkant van de Waal maken. Nu we aan de andere kant van de Waal Nijmegen Noord hebben, gaan we toch die oude plannen maar weer eens opzoeken.
Na 15 jaar moet ik bekennen dat ik me één keer heb laten tillen in de periode dat ik voorzitter van de CG Raad was. Maar de omstandigheden waren dan ook uitzonderlijk…
Nieuwjaarsreceptie Koningin Beatrix – 11 januari 2005
Vanochtend ben ik om 7.30 opgestaan. Vandaag is de nieuwjaarsreceptie van de Koningin. Er zijn kledingvoorschriften: een donker pak met een strikje. Iets wat ik echt alleen zou aantrekken naar onze Koningin. Paula heeft mijn zwarte trouwjasje van zolder gehaald. Maar ja, ik ben in 1988 getrouwd en ik heb mijn slanke postuur niet geheel bijgehouden… Dat was dus geen optie. Dan maar mijn donkerblauwe jasje met gilet met bijpassend strikje. Het ging keurig op de hanger mee in de bus, want een ongelukje is zo gebeurd.
Laatste keer
Rond 8.30 uur rij ik richting Utrecht. Luisterend naar de autoradio realiseer ik me dat dit mijn laatste nieuwjaarsreceptie zal zijn. In de afgelopen acht jaar ben ik al 5 keer te gast geweest bij de Koningin en het blijft een bijzondere ervaring.
Ab Friedhoff nam afscheid
Toen ik in 1996 voorzitter werd van de Gehandicaptenraad en de opvolger was van Ab Friedhoff heb ik tijdens zijn afscheid Prinses Juliana mogen ontmoeten. Ze was speciaal gekomen om afscheid te nemen van de vertrekkende voorzitter en om mij te ontmoeten. De kamerheer tikte mij op de schouder en fluisterde in mijn oor of ik mee wilde komen, want Prinses Juliana wilde me spreken. Hij verzocht me om mee te gaan naar de Prinses die een eindje verder aan een tafeltje zat. De kamerheer liep voor me uit en verzocht de receptiegangers om aan de kant te gaan want “de nieuwe voorzitter kwam er aan.”
Koningin Juliana na haar troonsafstand was ze Prinses Juliana
Prinses Juliana zat inderdaad aan het tafeltje en met kloppend hart ging ik naast haar zitten. Ze pakte mijn handen vast en feliciteerde me met mijn benoeming en ze bleef teder mijn handen vast houden tijdens ons gesprek. Ze vertelde over haar dochter Irene en het grote belang van goede zorg voor gehandicapten. De Prinses leek heel veel op mijn oma Branderhorst, die een grote fan was van het Koningshuis. Ik realiseerde me dat mijn oma nu ongetwijfeld vol trots vanuit de hemel naar beneden keek, hoe haar kleinzoon met Prinses Juliana aan een tafeltje zat. Prinses Juliana heeft achter de schermen altijd heel veel gedaan voor mensen met een handicap en ook voor de Gehandicaptenraad. Al mijmerend ben ik zonder al te veel files in Utrecht aangekomen. Na een kort overleg met Fred Venema, onze ad interim, en nog een aantal telefoontjes, handtekeningen en andere afspraken hijs ik me in mijn pak om rond 14.45 uur naar Amsterdam af te reizen met mijn vaste taxichauffeur. Want naar Amsterdam ga ik met de taxi, daar waag ik mijn bus niet meer aan!
Het paleis op de Dam
Rond 15.45 komen we aan op de Dam en gaan we door de bewakingshekken heen. We hebben natuurlijk een speciale toegangspas om voor de deur van het Paleis op de Dam te mogen rijden. Inmiddels zijn ook alle andere hoge gasten gearriveerd in auto’s als Mercedes en Volvo natuurlijk inclusief chauffeur. Mijn chauffeur help me uit de taxi en op dat moment kwamen er twee “lakeien” aan die me vroegen of ik meneer Troost was, de voorzitter van de CG Raad. Nadat ik dit bevestigde vroegen de beide heren of ik ze wilde volgen. Ze begeleidden me naar een metalen hellingbaan inclusief rode loper. Vriendelijk vroegen ze me of ze me een duwtje mochten geven. Waarop ik meteen aangaf dat ik dat gezien de lengte van de hellingbaan heel plezierig zou vinden.
Scherpschutters op de daken
Hoe anders was het twee jaar geleden. Door de moord op Fortuin was het behoorlijk hectisch en er lagen overal scherpschutters op de daken. De politiebewaking was enorm. En toen gebeurde waar ik mijn hele carrière alert op was geweest…
Scherpschutters op de daken.
Nadat ik in 2003 was uitgestapt, werd ik door twee bewakers de trappen opgetild van het paleis. Het gebeurde zo snel dat ik niet eens kon tegenstribbelen. Gelukkig was er geen fotograaf die het had gefotografeerd. Maar ik was er wel ongelukkig mee. Na de bijeenkomst heb ik een brief gezonden aan de Koningin en heb ik het voorval gemeld. Dat ik al die jaren gewoon gebruik had kunnen maken van de speciaal aangelegde hellingbaan, maar die was deze keer helaas afwezig. Ondanks mijn begrip voor de uitzonderlijke omstandigheden na de moord op Fortuin heb ik in de brief uitgelegd dat ik als voorzitter van de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad niet getild wilde worden – ook niet voor de Koningin! Kort daarop kreeg ik een keurige brief waarin mijn prudentie bijzonder op prijs was gesteld. Ik was niet naar de pers gestapt en er werd een verontschuldiging aangeboden en gezegd dat ik in 2005 weer zou worden uitgenodigd. De hellingbaan en mijn begeleiding zou worden geregeld, tevens werd er namens de Koningin aangekondigd dat bij de verbouwing van het Paleis op de Dam de toegankelijkheid zou worden meegenomen.
Koninklijke ontvangst
In 2005 was er echt alert gereageerd. Ik kreeg van mijn begeleiders meteen te horen waar het rolstoeltoilet was. Doordat ik niet via de gewone ingang binnenkwam maar via de zijdeur, was ik meteen na het Kabinet aan de beurt om mijn opwachting te maken bij Koningin Beatrix, Prins Alexander, Prinses Maxima, prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven. Voor mij in de rij stond Premier Jan Peter Balkenende en achter mij Monsieur Simones. Om je enig idee te geven, iedereen staat in een enorme rij in de gang van het Paleis. Een lakei staat voor de deur waar de Koninklijke familie is opgesteld. Voor mij ging Jan Peter naar binnen, de Premier gaf hem zijn kaartje en de lakei sloeg met zijn stok op de grond en riep: “Premier Dhr. Balkenende”
De Premier ging naar binnen in de kleine zaal waar het Koninklijk gezelschap klaar stond om alle receptiegangers de hand te schudden en kort een woord te wisselen. Na ongeveer een halve minuut stak de lakei zijn hand uit om mijn kaartje te ontvangen en hoorde ik uit zijn mond de woorden: “Voorzitter Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad, de heer Troost”
Ik rij de deur in naar de kleine zaal waar het voorportaal voor de grote zaal ligt van het paleis waar de receptie zal plaats vinden. Ik geef onze Koningin een hand en vertel haar dat ik de eer heb gehad om in 1996 haar moeder, prinses Juliana, te mogen ontmoeten tijdens het afscheid van Ab Friedhoff. Daarna schud ik de hand van Prins Alexander en de hand van Maxima, wat echt een grote en knappe vrouw is. Als kleine man keek ik echt tegen haar op. Prinses Margriet had ik al eerder ontmoet en voor ik het wist geeft de stok van de lakei weer een klap op de grond en werd Monsieur Simonis aangekondigd. Ik wuif nog even snel naar van Vollenhove en wordt door een andere lakei vriendelijk verzocht door te lopen naar de grote zaal waar de receptie plaats vind.
Dat ik in pak niet helemaal mezelf ben mag helder zijn.
Hier wordt aangekondigd dat de Koningin na de ontvangst van de gasten zich ook in de zaal zal begeven en dat ze zelf besluit met wie ze in gesprek zal gaan. Dat laatste snap ik helemaal. De hapjes en drankjes op de nieuwjaarsbijeenkomst zijn altijd weer een feest. Doordat ik als een van de eerste in de grote zaal arriveer heb ik de tijd om een mooi plekje op te zoeken. Meestal zorg ik ervoor dat ik op een goed zichtbare plaats sta en ook bij een zitje. Meestal zijn er heel veel staantafels en dat blijft voor een rolstoelgebruiker lastig om contact te maken. Gelukkig heb ik de laatste jaren veel mensen mogen ontmoeten en met enige regelmaat kwam men bij me zitten.
Kardinaal Simonis
Deze keer had ik de eer dat Kardinaal Simonis bij me kwam zitten en hij vroeg heel belangstellend wie ik was en wie ik vertegenwoordigde. Natuurlijk vertelde ik over de CG Raad en toen ik vertelde dat ik getrouwd was en twee kinderen had, zag je de verbazing in zijn ogen. “Dus u woont gewoon in een huis, niet in een instelling?” Ook het feit dat ik kinderen had en ook nog een vrouw vond hij wel heel bijzonder. Daarna nog met hem gesproken over de positie van gehandicapten in de kerk en dat ik van mening was dat er ook binnen de Katholieke kerk qua beeldvorming over mensen met een handicap nog wel wat te verbeteren was. Natuurlijk ook over ethische kwesties zoals kinderen met een handicap wel of niet geboren laten worden. Het feit dat ik bij de nonnen op het internaat had gezeten gaf een band. Toch kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat de Kardinaal te weinig in contact kwam met “gewone mensen”.
Eén van mijn ontmoetingen met de Minister President tijdens CDA dagje uit.
Minister President Jan Peter Balkenende
Kort daarop kwam onze Minister-president Jan Peter Balkenende bij me zitten. Hij verontschuldigde zich dat hij maar even ging zitten want hij had soms nogsteeds last van zijn wondroos. Ik vertelde hem dat we nu lotgenoten waren en dat ook ik door het oog van de naald was gekropen. En met twee lotgenoten bij elkaar raak je al gauw in gesprek. Ik vertelde hem dat ik tijdens mijn laatste nieuwjaarstoespraak mijn visie over solidariteit zou geven. Jan Peter vertelde dat hij binnenkort een lezing zou geven “De eeuw van mijn dochter”, zijn visie op solidariteit, rechtsorde en economische weerbaarheid. Hij nodigde me uit om binnenkort bij hem te gast te zijn in het torentje. Deze uitnodiging greep ik natuurlijk met beide handen aan. Na nog een uitstekend glaasje wijn, een paar heerlijke hapjes en een aantal gesprekken met andere genodigden ga ik na een bezoek aan het keurige aangepaste toilet weer richting de uitgang, waar ik keurig werd uitgelaten en mijn vaste taxichauffeur voor het paleis stond. Ik heb wel nog even gezwaaid naar het toegestroomde nieuwsgierige publiek die wilde weten wie er nu weer naar buiten kwam.
Ik rij met mijn chauffeur weer terug naar Utrecht en realiseerde me dat dit de laatste keer zou zijn dat ik naar deze bijzondere bijeenkomst zou gaan als afgevaardigde van Chronisch Ziek en Gehandicapt Nederland.
College voor de Rechten van de Mens opent meldpunt voor goede toegankelijkheid in de “anderhalvemetersamenleving”.
Het College voor de Rechten van de Mens merkt dat winkels, horeca en andere
dienstverlening niet voor iedereen toegankelijk zijn. Door de corona maatregelen
ervaren mensen met een beperking extra knelpunten. Het College voor de Rechten van
de Mens wil samen met betrokkenen bijdragen aan het verbeteren van fysieke en
digitale toegankelijkheid. op 14 mei lanceerde het College daarom het meldpunt
Goed Toegankelijk: een platform waar mensen met een beperking en ondernemers
problemen én oplossingen kunnen delen.
Oplossing bijvoorbeeld: Herder naast je om te voorkomen dat je geaaid wordt door mensen die medelijden met je hebben,
Even boodschappen doen bij de supermarkt, je medicatie halen bij de apotheek of online
een aankoop doen. Dit lijken normale alledaagse dingen. Maar voor mensen met
bijvoorbeeld een mobiliteits of zintuiglijke beperking is dit niet vanzelfsprekend. Deze
diensten zijn vaak niet toegankelijk waardoor mensen met een beperking hier niet
(zelfstandig) gebruik van kunnen maken. Door de corona maatregelen ervaren mensen met
een beperking nog meer obstakels. Maar ook ondernemers zijn door de corona crisis hard
getroffen. Nu ondernemers zich voorbereiden op een ‘anderhalvemetersamenleving’ is het
daarom in ieders belang dat goederen en diensten ook toegankelijk zijn voor mensen met
een beperking.
Waarom opent het College dit meldpunt?
Het College voor de Rechten van de Mens is toezichthouder op de uitvoering van het VN-
verdrag handicap in Nederland. Het College beschermt, bevordert en monitort het verdrag.
Het verdrag gaat over mensenrechten van mensen met een handicap en bepaalt dat
mensen met een beperking zelfstandig en volwaardig – op voet van gelijkheid met anderen
– mee moeten kunnen doen aan de samenleving. Dit is uitgewerkt in de wet. Daarin staat
dat goederen en diensten voor iedereen gelijk toegankelijk moeten zijn. Het College voor
de Rechten van de Mens ontvangt zelf maar ook via netwerk- en belangenorganisaties voor
mensen met een beperking signalen dat de corona crisis extra problemen oplevert voor
deze toegankelijkheid. Daarom wil het College weten met welke
toegankelijkheidsproblemen mensen met een beperking te maken krijgen vanwege de
corona maatregelen. Het College wil ook weten wat goed gaat en welke oplossingen er zijn
om de toegankelijkheid te verbeteren.
Sámen werken aan oplossingen
Het College roept mensen met een beperking en ondernemers op om hun ideeën en
oplossingen voor het verbeteren van de fysieke en digitale toegankelijkheid van goederen
en diensten te melden. Het College vraagt ondernemers ook om bij de voorbereidingen
voor de ‘anderhalvemetersamenleving’ in het bijzonder aandacht te besteden aan het
verbeteren van de toegankelijkheid voor mensen met een beperking en hun perspectief
daarin te betrekken.
Met dank aan GRIP vzw
Wat doet het College met de resultaten?
Met deze informatie kan het College de situatie rond de toegankelijkheid van goederen en
diensten in kaart brengen. Dat helpt het College bij zijn werk als toezichthouder op het
VN- verdrag. Ook wil het College samen met betrokkenen werken aan de verwezenlijking
van mensenrechten. Het zal voortdurend in gesprek gaan met alle betrokken partijen om
te werken aan oplossingen.
Blind in de oorlog; de organisaties en instellingen van en voor blinden tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Door Ad van der Waals
Eerder gepubliceerd in Moet je Horen, luistermagazine voor blinden en slechtzienden, nr.5-2020, mei 2020 (Uitgave van Passendlezen.nl/voorstekamer.nl).
Inleiding
Tijdens de Tweede wereldoorlog verscheen in Utrecht een illegale krant in braille, ‘Mijn schild ende betrouwe’.
(bron NIOD)
Een initiatief van de blinde Lida Hoeijenbos die vond dat blinden zich zelfstandig op de hoogte moesten kunnen stellen van het belangrijkste oorlogsnieuws. Een krant in braille dus. De bladen van de blindenbonden konden volgens haar niet of niet meer in die behoefte voorzien. Maar hoe verging het de blindenbonden tijdens de oorlog eigenlijk en ook de instellingen die voor blinden werkzaam waren? In boeken over de geschiedenis van diverse instellingen en organisaties is wel iets over deze periode geschreven. Maar van een samenvattend onderzoek en overzichtelijke beschrijving is geen sprake geweest. De positie van mensen met een beperking in de oorlogsjaren in het algemeen is een nog bijna onontgonnen terrein van historisch onderzoek. In dit artikel wordt de beschikbare informatie over de blindensector weergegeven. Wellicht dat het een aanzet kan zijn tot verder onderzoek naar het leven van (visueel) gehandicapten tijdens de oorlog en het werk van instellingen en organisaties in die periode.
De blindenwereld in de jaren ‘30
Er waren drie blindenbonden: de Nederlandse Blindenbond (NBB), de Rooms-Katholieke Blindenbond St. Odilia en de Nederlandse Christelijke blindenbond (NCB). Naar schatting had de NBB ca. 650, St. Odilia ca. 350 en de NCB ca. 120 leden. Het totaal aantal blinden in ons land werd destijds geschat op 4.000; mensen die van jongs af blind waren of dat later waren geworden.
Beeld St. Odilia Patrones Visueel gehandicapten(heilige voor de blinden) Waar de Rooms-Katholieke Blindenbond St. Odilia naar vernoemd is.
Elk van de bonden voerde op eigen wijze propaganda die er vooral op gericht was donateurs en daarmee inkomsten te verwerven. Voor de Nederlandse Blindenbond was een medewerker actief die stad en land afreisde om spreekbeurten te vervullen. Maar ook de andere bonden en diverse zorginstellingen waren op dit terrein actief, soms met een eigen propagandist. De meeste bijeenkomsten die zij organiseerden werden opgeluisterd door koren en muziekkorpsen en er waren film- en toneelvoorstellingen. De verenigingsactiviteiten van de bonden lagen vooral in de sfeer van onderling contact en ondersteuning. Veel activiteiten werden mogelijk gemaakt door donateurs, blindenzorgverenigingen en fondsen die daarnaast soms ook individuele hulp gaven aan blinden. Via collectes werd een beroep gedaan op de goedgeefsheid van de bevolking. Vooral de NCB deed – evenals andere protestantse instellingen – een beroep op de protestantse kerken. Van samenwerking van de bonden was in de jaren dertig alleen sprake met betrekking tot onderwerpen van gemeenschappelijk belang.
Onderwijs
Samenvallend met de scheidslijnen van de verzuiling waren er scholen voor blinde kinderen, waaraan altijd een internaat verbonden was. Bartiméus in Zeist had een protestants-christelijke signatuur. De rooms-katholieke instellingen voor meisjes en jongens – De Wijnberg en Sint Henricus – waren gevestigd in Grave. In Bussum was het algemene Instituut voor Onderwijs en dat had ook vestigingen in Huis ter Heide en Haren. In de jaren dertig had een initiatief om een Joodse school te stichten geen succes gehad, onder andere door de tegenwerking van de Nederlandse Blindenbond, die vond dat er daarvoor een te gering aantal Joodse kinderen was. Die konden volgens de NBB bovendien ook bij de andere scholen terecht.
Arbeid
In veel steden waren er werkinrichtingen waar volwassen blinden arbeid verrichtten. De nadruk lag op de productie van borstels, manden en textielproducten, producten die onder meer aan particulieren werden verkocht.
Een aantal werkinrichtingen was ook betrokken bij druk- en bindwerk van uitgaven in braille. Langzamerhand werden ook beroepen voor blinden in het bedrijfsleven bereikbaar, zoals het beroep van telefonist, kantoorbediende en typist. De werkinrichtingen namen derhalve ook initiatieven voor omscholing van blinden naar andere dan de traditionele beroepen.
In een aantal plaatsen was er een instelling voor huisvesting van blinden. In Grave en Ermelo boden deze in de eerste plaats woonruimte aan medewerkers van een werkinrichting. In deze tehuizen woonden soms oudere blinden die niet actief waren in een werkinrichting. In Wolfheze was er een tehuis voor oudere blinden.
Blindenbibliotheken
Er waren drie blindenbibliotheken: de algemene Nederlandsche Blindenbibliotheek in Den Haag, de protestantse Christelijke Blindenbibliotheek in Ermelo en de rooms-katholieke Le Sage ten Broek Blindenbibliotheek in Grave. Het overzetten van boeken naar braille werd gedaan door honderden ziende vrijwilligers. Voor het beheer van de braillebanden en voor het contact met de lezers was er bij elk van de bibliotheken een aantal betaalde medewerkers. De verzending van braillebanden naar de lezers en de retourzending gebeurde door de PTT. Ook de financiering van het blindenbibliotheekwerk was een zaak van particulier initiatief. In drie plaatsen – Amsterdam, Utrecht en Groningen – was er een brailleafdeling van de openbare bibliotheek. In deze steden konden blinden hun boeken per post toegezonden krijgen maar deze ook zelf bij de bibliotheek ophalen.
Blindengeleide honden
Tenslotte was er in ons land de geleidehond-voorziening. Mede op aandringen van de blindenbonden was in 1935 het Nederlandse Geleidehonden Fonds (NGF) gestart op een opleidingscentrum in Watergraafsmeer.
Omdat de financiering van de meeste instellingen in hoofdzaak afhankelijk was van de ondersteuning door particulieren waren er talloze plaatselijke ‘correspondenten’ en comités die bekendheid gaven aan een instelling, die donateurs wierven en inzamelingsacties organiseerden. In veel plaatsen gebeurde dat op dezelfde manier waarop de blindenbonden dat deden.
Het begin van de Tweede wereldoorlog.
Toen de Nederlandse regering in 1939 een mobilisatie afkondigde had dat vooral gevolgen voor de scholen en de woonvoorzieningen. Dat was in het bijzonder merkbaar in de garnizoensstad Grave, waar de rooms-katholieke scholen en hun internaten en het huis voor oudere blinden beschikbaar moesten komen voor het inkwartieren van soldaten. De vakanties werden daarom verlengd en de bewoners van de internaten werden tijdelijk elders ondergebracht. In Ermelo werden loopgraven aangelegd waardoor het tehuis en de werkinrichting moesten worden ontruimd. De bewoners werden ondergebracht bij gezinnen in Ermelo. Evacuatie was ook nodig voor de internaten in Zeist. Het tehuis voor blinden in Wolfheze nam zelfs vluchtelingen op.
Capitulatie
Al snel na de capitulatie konden geëvacueerden terugkeren naar de internaten en de tehuizen. Het onderwijs werd hervat en ook in de werkinrichtingen ging men weer aan het werk. Dat was niet het geval in de grote werkinrichting voor blinden in Rotterdam. Bij het bombardement van 14 mei 1940 was het gehele gebouw verwoest. Omdat de werkinrichting bij het begin van de oorlog op 10 mei al gesloten was vielen er geen slachtoffers onder de medewerkers. Velen van hen verloren wel hun woning. Door de verwoestingen ging niet alleen het gebouw maar ook het gehele vermogen van de werkinrichting – belegd in hypotheken en vastgoed – verloren. Daarmee kwam de werkgelegenheid en de loonbetaling voor de ruim 150 blinden in gevaar. De medewerkers konden nog een week doorbetaald worden. Daarna nam de Dienst Maatschappelijk Hulpbetoon de financiële ondersteuning over. Vervangende werkruimte werd gevonden in een oude tabaksfabriek maar niet voor alle medewerkers. Voor 16 vrouwen werd elders werkruimte gevonden en voor de mannen werd een roulatiesysteem opgezet waardoor zoveel mogelijk mensen aan het werk konden blijven. Maatschappelijk Hulpbetoon maar ook particuliere fondsen zorgden voor een aanvullende uitkering.
De eerste maatregelen van de bezetter.
Al snel na de capitulatie werden de eerste maatregelen door de bezetter genomen die ook gevolgen hadden voor de diverse instellingen. Het Instituut voor Onderwijs voor Blinden in Bussum was oorspronkelijk voortgekomen uit de kring van de Vrijmetselarij. De meerderheid van het bestuur bestond uit vrijmetselaars maar het instituut was in formele zin geheel onafhankelijk. Het voltallige bestuur moest zich echter terugtrekken en dook onder. De bezetter stelde een bestuurder aan maar bemoeide zich verder niet met de dagelijkse gang van zaken in het onderwijs en in de internaten. Dat zou de hele oorlog zo blijven en daardoor kon tot ver in 1944 min of meer normaal doorgewerkt worden. Dat gold ook voor het tehuis voor oudere blinden in Huizen.
Een kleine vereniging die al snel op gezag van de bezetter het werk moest beëindigen was de NOSOBE, de vereniging van blinde esperantisten. Vanwege het internationale karakter ervan werd het gebruik van Esperanto verboden. De brailleafdeling van de Openbare Bibliotheek in Amsterdam moest boeken in Esperanto al snel verwijderen.
Door de bezetter werd bepaald dat luistergeld betaald moest worden voor het bezit van een radio. De inning moest gebeuren door de PTT. De blindenbonden vroegen gezamenlijk vrijstelling aan voor blinden en dat verzoek werd ingewilligd. Toen in 1943 elk bezit van een radio werd verboden vroegen de blindenbonden vrijstelling van de bepaling dat radiotoestellen moesten worden ingeleverd. De directie van de PTT wilde wel meewerken aan vrijstelling voor blinden maar de bezetter was niet zo welwillend. Het argument daarvoor was dat er voor bejaarden, chronisch zieken en blinden een alternatief was: de door de bezetter gecontroleerde radiodistributie.
Charitas in oorlogstijd.
Ook al in 1940 werden publieke geldinzamelingen voor niet-commerciële instellingen en goede doelen verboden of aan strikte voorwaarden gebonden. De organisaties en instellingen in de blindensector hadden nooit overheidssubsidie gekregen en behoorden derhalve tot deze categorie. Ze werden beperkt in hun vrijheid om inkomsten te verwerven maar in de praktijk verschilden de maatregelen per instelling. Een aantal organisaties moest dit werk stopzetten of andere methodes vinden om inzamelingen voort te zetten. De Nederlandsche Blindenbibliotheek werd in 1941 gedwongen ingezameld geld af te dragen aan de bezetter. Giften en donaties werden daarna zoveel mogelijk uit de boeken gelaten. Legaten werden zolang dat mogelijk was niet opgeëist of bleven bij de notaris ‘in behandeling’. In veel gevallen kon de inning daardoor tot na de bevrijding opgeschort worden. De kerken hadden zich op het standpunt gesteld dat zij vereniging noch stichting waren en derhalve niet onder de bepalingen inzake geldwerving en collectes vielen. De Duitsers accepteerden de opvatting dat met kerken verbonden verenigingen en stichtingen ook gevrijwaard waren van het verbod om gelden te werven. Waarschijnlijk kon de vereniging tot Christelijk Hulpbetoon aan Blinden Sonneheerdt, die de werkinrichting en het tehuis in Ermelo exploiteerde, gebruik maken van een vrijstelling. De landelijk werkzame propagandist en coördinator op dat terrein kon de hele oorlogsperiode actief blijven. In het jaarverslag 1943-1944 worden stijgende inkomsten van donateurs gemeld en zelfs wordt gesproken over succesvolle straatcollectes in diverse plaatsen.
Een andere maatregel die veel instellingen en organisaties trof was de verplichte registratie bij de Kultuurkamer. Deze verplichting was voor de Nederlandse Blindenbond aanleiding de uitgave van het bondsorgaan voor leden en donateurs te stoppen. Aangenomen moet worden dat de blindenbibliotheken zich verder min of meer aan de verordeningen hielden. Het tijdschrift in braille van de blindenbibliotheek en de instellingen in Grave De Leidsman dreigde in september te moeten stoppen omdat de redacteur ervan weigerde lid te worden van de Kultuurkamer. Hij kreeg in maart 1943 het bericht dat er voor zijn blad geen verschijningsverbod gold maar wel voor het blad van de R.K. Blindenbond St. Odilia. De Leidsman kon daarna weer verschijnen tot het sluiten van de drukkerij in 1944 dat onmogelijk maakte.
De positie van Joden
Dramatisch waren de maatregelen tegen Joden. Zij mochten geen boeken meer ontvangen van de blindenbibliotheken, Joodse medewerkers verloren hun baan, Joodse leerlingen in de scholen en internaten en bewoners van tehuizen werden gedeporteerd. Het meest getroffen werd de blindenwerkinrichting in Amsterdam waar in 1943 27 Joodse medewerkers werden gedeporteerd. Geen van hen keerde terug. De Nederlandse Blindenbond verloor 100 leden, van wie de meesten in Amsterdam woonden. Begin 1943 kreeg de directrice van de woonvoorziening in Wolfheze opdracht vier Joodse bewoners te laten vertrekken. Zij werden door de Duitsers weggevoerd. Drie van hen zouden via Westerbork naar Duitsland en Polen worden gedeporteerd en daar worden vermoord. Een van hen – Jeanette van Ronkel – wist echter onderweg naar het station te ontsnappen en kon in Den Haag onderduiken bij de propagandist van de Nederlandse Blindenbond, Johan van den Berg. Hij organiseerde voor haar en ook anderen onderduikadressen waardoor zij de oorlog heeft overleefd. Van den Berg had in 1938 ook vier Oostenrijkse blinden opgevangen en zorgde er tijdens de oorlog voor dat zij steeds konden onderduiken. Hij gebruikte daarbij zijn contacten met leden van de blindenbond maar ook met betrouwbare ambtenaren in Den Haag.
Een lid van de Nederlandse Christelijke Blindenbond was weliswaar christen maar van Joodse afkomst. Op grond van de Duitse maatregel dat Joden geen lid mochten zijn besloot zij zelf aan het verbod gevolg te geven. Zij werd later gedeporteerd en in een concentratiekamp vermoord. Het bestuur van de Nederlandse Blindenbond weigerde Joodse leden te verwijderen uit het ledenbestand en beriep zich erop dat in de ledenadministratie geen aantekeningen waren gemaakt van de godsdienst van de leden. Diverse leden gaven echter individueel wel gehoor aan het verbod van de Duitsers en zegden het lidmaatschap op. Onder hen was ook een lid van het bondsbestuur. Ook de blindenbibliotheken kregen te maken met de verordening dat er geen boeken meer geleend mochten worden aan Joodse lezers. Aangenomen moet worden dat in het algemeen hieraan werd voldaan. De Nederlandsche Blindenbibliotheek protesteerde tevergeefs bij de bezetter tegen het verbod studiemateriaal te leveren aan een Joodse jongen die op dat moment nog wel toestemming had om een studie te volgen. Hoewel er wel protesten klonken tegen de anti-Joodse maatregelen van de bezetter werd er nauwelijks concrete actie gevoerd. Het bestuur van de Ermelose instellingen achtte dat zelfs niet nodig omdat de instelling niet of nauwelijks Joodse donateurs, medewerkers of bewoners had. De werkinrichting in Rotterdam verloor 1 Joodse medewerker. Na de oorlog bleek dat 4 Joodse leerlingen van het Instituut in Bussum en 1 bewoner van het tehuis daar in concentratiekampen waren vermoord.
Tekorten aan voedsel en grondstoffen
Alle instellingen hadden vanaf het begin van de oorlog een tekort aan voedsel en grondstoffen. Het tehuis in Ermelo en ook het internaat in Zeist konden de problemen enigszins opvangen omdat ze grond hadden waarop aardappels en groenten werden verbouwd. De werkinrichtingen hadden in de loop van de oorlog steeds meer te maken met een tekort aan grondstoffen voor de producten die gemaakt werden. Er werden daarom volop pogingen gedaan werkopdrachten binnen te halen voor bijvoorbeeld reparatie van bestaande producten of er werd gezocht naar vervangend werk. De werkinrichting Sonneheerdt in Ermelo zette een programma op voor omscholing van medewerkers. Een aantal medewerkers leerde machineschrijven en kwam daardoor in aanmerking voor kantoorfuncties in het bedrijfsleven. De brailledrukkerij had de afzet naar Nederlands Indië verloren maar had al in 1941 grote opdrachten van het Nederlands Bijbelgenootschap voor de productie in braille van Bijbelboeken verworven. Later kreeg het ook de opdracht van de Nederlandse Omroep voor de productie van de luistergids in braille. Desondanks kwam het werk in de drukkerij regelmatig stil te liggen. De werkinrichting in Rotterdam zag zich in 1944 gedwongen te sluiten door de stagnerende aanvoer van materiaal en grondstoffen. Aangenomen moet worden dat ook de werkinrichtingen voor blinden elders in het land met vergelijkbare omstandigheden te maken hadden.
De werkinrichting in Amsterdam ging uit van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden. Direct na het begin van de oorlog leidde het tekort aan grondstoffen tot de noodzaak de productie te beperken. Toen het bestuurslid F.P.Guépin wethouder werd voor de nationaalsocialisten lieten de medebestuursleden weten dat zij dat onverenigbaar vonden met het bestuurslidmaatschap van de vereniging. Guépin liet zich tot beheerder van de vereniging aanstellen en ontsloeg twee bestuursleden. Dat was aanleiding voor de andere bestuursleden om zich terug te trekken. Er kwam een nieuw bestuur dat zich geheel voegde naar de opdrachten van de wethouder en de bezetter. Het personeel diende een solidariteitsverklaring te ondertekenen. Het medezeggenschapsorgaan van medewerkers werd opgeheven. Het nieuwe bestuur signaleerde al snel dat er een groot aantal joden werkzaam was. Deze werden naar concentratiekampen gedeporteerd van wie niemand zou terugkeren. Na de bevrijding keerde het oude bestuur weer in functie terug. Een van de bestuursleden, de verzetsman J. Boissevain, was in het concentratiekamp Buchenwald omgekomen.
Van het toen nog maar kort bestaande Nederlands Geleidehondenfonds is betrekkelijk weinig bekend over de oorlogsjaren. Natuurlijk was het voedsel voor de honden in de opleiding een voortdurend probleem maar dat was ook het geval met de honden die al bij blinden werkten. Het is aannemelijk dat de bezetter er aan meewerkte dat er vers vlees voor honden te krijgen was bij de abattoirs. Er zijn zelfs voedsel distributiebonnen gevonden waarop uitdrukkelijk vermeld stond dat het vlees voor een blindengeleidehond bestemd was. Soms was het vlees met een kleurstof herkenbaar gemaakt om daarmee particuliere consumptie te voorkomen. In de meeste gevallen zullen zowel blinden als geleidehonden sterk geleden hebben onder de oorlogsomstandigheden. Toch werden er tijdens de oorlog jaarlijks circa 25 honden afgeleverd, waarvan het merendeel in Amsterdam. De vraag naar geleidehonden nam kort na de oorlog sterk toe, mede door de toename van het aantal oorlogsgewonden.
De blindenlectuurvoorziening
De blindenbibliotheken kregen – zoals dat ook het geval was met openbare bibliotheken – te maken met een toenemende leesbehoefte. Hoewel daar geen concrete gegevens over zijn is het zeer aannemelijk dat zij rekening moesten houden met de verordeningen met betrekking tot de samenstelling van de collectie. De Utrechtse blindenbibliotheek – een afdeling van de Openbare Bibliotheek – moest in 1941 de werkzaamheden beëindigen in verband met de benarde huisvestingssituatie. De ruim 40 lezers en de groep van enkele tientallen vrijwillige brailleerders werden overgedragen aan de Nederlandse Blindenbibliotheek. Dat gebeurde ook met het gehele boekenbestand. In die collectie zaten veel titels die door de bezetter niet waren toegestaan. In naam werden de niet toegestane titels vernietigd maar in feite werden ze opgeslagen in de kelders van het gebouw van een verzekeringsmaatschappij in Den Haag. Daar kwamen ze na de bevrijding weer tevoorschijn. Van geheel andere orde was de verbranding van boeken in de Le Sage ten Broek Blindenbibliotheek in Grave. Een nieuwe directeur stelde andere eisen aan het rooms-katholieke karakter van de collectie dan zijn meer liberale voorganger had gedaan. Hij gaf opdracht om de niet door hem goedgekeurde titels te verbranden. Dat werd voor een groot gedeelte voorkomen door het optreden van de medewerkers die de boeken elders op het terrein in veiligheid brachten. In het najaar van 1944 werd de verzending van braillebanden voor de bibliotheken praktisch onmogelijk. Het gevolg was dat er nog hoofdzakelijk lezers boeken leenden die er nog gemakkelijk zelf hun boeken konden halen of een beroep konden doen op anderen. Hetzelfde was het geval voor de lezers van de brailleafdelingen van de openbare bibliotheken in Amsterdam en Groningen. In Groningen was het aantal lezers in 1944 sterk toegenomen omdat er daar relatief veel evacuees uit vooral het westen van het land terecht waren gekomen.
Het leven in de tehuizen
Het leven in de tehuizen ging zo goed mogelijk tijdens de oorlog door. De jaarverslagen en notulen van de bestuursvergaderingen van Sonneheerdt geven daar een goed inzicht in. Het tehuis telde circa 40 bewoners. Er kwamen nieuwe bewoners, anderen vertrokken – soms door huwelijk – naar elders, er overleden bewoners. Als het eigen inkomen van bewoners niet toereikend was werd een beroep gedaan op kerken, zorginstellingen of gemeenten van herkomst van een bewoner. Vooral de handhaving van de soms strikte huisregels en de onderlinge verhoudingen in het huis waren onderwerp van bespreking in het bestuur. Met enige regelmaat was er overleg met vertegenwoordigers van de blindenbonden die klachten hadden ontvangen over gedragingen van personeel of van andere bewoners. Ook de gevolgen van de oorlogsomstandigheden voor de
werkinrichting en het tehuis vroegen aandacht. Het lijkt er echter op dat de oorlogsjaren relatief probleemloos verliepen. Dat was ook in het tehuis in Wolfheze het geval totdat dat in september 1944 ingrijpend zou veranderen.
Hoewel er in Rotterdam geen sprake was van een tehuis werden veel blinden overdag ‘aangenaam’ beziggehouden in een soort ontmoetingscentrum. Er werd hen voorgelezen, er werd onderwijs gegeven en gezongen en er waren onder meer met kerst optredens. Er was zelfs gelegenheid voor zwemmen en gymnastiek.
De blindenbonden
De drie blindenbonden moesten hun activiteiten al kort na het begin van de oorlog drastisch beperken. Het bestuur van de Nederlandse Blindenbond besloot in 1941 ondergronds te gaan. Het wilde zich niet laten registreren bij de Kultuurkamer en niet voldoen aan allerlei verordeningen. De propagandist van de vereniging kreeg opdracht zoveel als dat nog mogelijk was het contact met de leden te onderhouden. Het ledenorgaan De Blindenbode verscheen in december 1941 voor het laatst en zou pas begin 1946 weer verschijnen. Zo goed en zo kwaad als het nog ging bleven de besturen van de twee andere bonden nog functioneren en de bladen uitgeven. Het blad van de Rooms-katholieke blindenbond St. Odilia, ‘RK. Blindenorgaan’, kreeg in 1943 een verschijningsverbod. De laatste aflevering dateert van mei 1943. Het blad kon in de braille-leesvorm echter nog tot september 1944 met enige regelmaat verschijnen. Het ledenorgaan van de NCB De Blindengids kreeg geen verschijningsverbod. Het is tot en met augustus 1944 verschenen toen dat door gebrek aan papier, de spoorwegstaking en problemen met de postverzending niet meer mogelijk was.
In de bladen is – voor zover ze verschenen – veel aandacht gegeven aan de verwoestingen in Rotterdam en de gevolgen voor de leden die in de werkinrichting werkzaam waren. Het blad van de NCB deed diverse keren een oproep om onderdak te bieden aan mensen die dakloos waren geworden door de bombardementen en vermeldde regelmatig namen van leden van wie niet bekend was waar ze terecht waren gekomen. De drie bonden organiseerden nog wel op plaatselijke schaal sociale activiteiten voor de eigen leden en daar werd in de bladen ook aandacht aan geschonken. In veel artikelen werd zorg uitgesproken over de gevolgen van de bezetting voor het dagelijks leven en de moeilijke tijdsomstandigheden die een normaal functioneren van de bonden onmogelijk maakten. Desalniettemin slaagden de NCB en St. Odilia er nog in bestuursvergaderingen en huishoudelijke vergaderingen met leden te organiseren. Voor zover dat mogelijk was verleenden blinden ook onderlinge hulp aan ‘lotgenoten’. De in de jaren ’30 gelegde contacten van bestuursleden bleven tijdens de oorlog in de informele sfeer intact. Dat betekende dat waar nodig ook gezamenlijk voor de belangen van blinden kon worden opgekomen. Dat gebeurde onder meer landelijk met betrekking tot de eerdergenoemde vrijstelling voor het betalen van luistergeld. Met de werkinrichtingen werd onder meer gesproken over de beloning en andere arbeidsvoorwaarden en in diverse plaatsen werd overlegd met de overheid over aanvulling van lonen met een uitkering. In Amsterdam stonden de beloningsverschillen tussen de drie daar bestaande werkinrichtingen een goede samenwerking in de weg. In diverse steden waren zgn. blindencommissies actief die het overleg met werkinrichtingen en de gemeente voerden. Gezamenlijk besloten de hoofdbesturen om niet in te gaan op de druk van de bezetter om de bonden te laten fuseren en een door de bezetter aan te wijzen bestuurder te accepteren. De bonden konden zich met succes beroepen op de historische achtergrond van de verzuiling in Nederland die een afgedwongen fusie ongewenst maakte. Hoewel de Nederlandse Blinden Bond in 1940 feitelijk ondergronds was gegaan bleven diverse bestuursleden actief in het overleg.
Voor zover na te gaan lieten de bonden zich niet openlijk uit over de politieke situatie. Een uitzondering was het bestuur van St. Odilia dat in september 1940 schriftelijk adhesie betuigde aan de Nederlandse Unie en de leden opriep zich bij die beweging aan te sluiten. Kennelijk had deze oproep nogal wat ophef veroorzaakt. Twee maanden later liet het bestuur in het R.K. Blindenorgaan weten dat het zich allerminst op politiek terrein had willen begeven maar vooral had willen benadrukken dat ‘heel het Nederlandse volk in een ware eenheid in deze ernstige tijden de handen in elkaar zou slaan en gezamenlijk zou werken voor het heil van de gemeenschap’.
In de eerste edities van de bladen na de bevrijding werd vanzelfsprekend ingegaan op het verenigingswerk in de oorlogsjaren. De Blindengids verscheen weer in september 1945 en wijst erop dat alle mogelijke verenigingen waren opgeheven, dat bladen werden verboden en bezittingen door de bezetter in beslag werden genomen. Dat overkwam de NCB niet: ‘vermoedelijk zal dat wel geweest zijn, omdat de bezetter ons “nicht gefährlich” vond. Sympathie zal het wel niet geweest zijn’, schrijft De Blindengids. Het R.K. Blindenorgaan schrijft met enige stelligheid dat er in deze bond geen NSB-ers en verraders zijn geweest.
De Blindenbode verscheen pas in 1946. Uitgebreid wordt stilgestaan bij het feit dat vele leden getroffen waren door het verlies van huis en van have en goed en door de ontberingen van de Hongerwinter. Die hadden een aantal leden het leven gekost. ‘Maar hun aantal zinkt in het niet tegenover dat van de Joodse lotgenoten, die door de waanzinnige wreedheid van den bezetter zijn weggevoerd, om ergens in den vreemde een ellendige dood te vinden’. Het herstel na de oorlog voor de neutrale bond werd nog bemoeilijkt door het feit dat het archief en de leden-en donateursadministratie – die in Arnhem waren ondergebracht – geheel waren vernietigd bij de bombardementen in 1944.
De Hongerwinter
In het najaar 1944 werd het zuiden van het land bevrijd. Maar overal in het land moesten de ontberingen van de Hongerwinter nog komen. De kinderen in de internaten in Grave werden na de invasie in Normandië op 6 juni 1944 zoveel mogelijk naar huis gestuurd. Hun plaats werd ingenomen door evacués uit de stad Nijmegen waar bij het bombardement op 22 februari 1944 grote verwoestingen waren aangericht. Het werk in de brailledrukkerij werd in september 1944 geheel stilgelegd. De gebouwen in Grave werden daarna bevolkt door geallieerde soldaten, evacués, een aantal fraters en nog een aantal blinden die nergens anders konden worden ondergebracht. Die situatie zou tot in april 1945 zo blijven. Het onderwijs en de drukkerij lagen de hele winter stil.
poster winterhulp
De gevechten in het midden van het land en in de omgeving van Arnhem leidden tot grootschalige evacuaties. De school van Bartiméus in Zeist had bijna alle kinderen naar huis gestuurd. In het jongensinternaat werden in 1944 bejaarde evacués uit Wageningen ondergebracht. De gebouwen werden in april 1945 gevorderd door de Duitsers, eerst om er oudere zeelieden uit Egmond onder te brengen en later Duitse soldaten. In het meisjesinternaat verbleef het personeel met een paar kinderen, maar ook daar werden Duitse soldaten ingekwartierd. Pas in september 1945 kon weer een begin worden gemaakt met de lessen. Van verstoring van het dagelijks leven van de blinden in Ermelo was echter nauwelijks sprake, maakt het jaarverslag van Sonneheerdt duidelijk.
Dat was heel anders in het tehuis in Wolfheze. Het gebouw werd bij de slag om Arnhem getroffen door afzwaaiers van de geallieerden. De 50 blinde bewoners en het personeel werden ondergebracht in de schuilkelders die al voor de oorlog waren aangelegd. Omdat het daar te gevaarlijk werd verhuisden zij eerst naar particulieren en zomerhuisjes in Wolfheze. Op 25 oktober vertrokken bewoners, personeel en onderduikers – totaal 65 personen – naar het Instituut tot Onderwijs en de tehuizen in Bussum. Daar werd de Hongerwinter doorgebracht. Pas op 19 september 1945 konden zij terugkeren naar Wolfheze. Het gebouw was onherstelbaar beschadigd en daarom werden zij ondergebracht in Hotel Wolfheze. Pas in 1950 kon een nieuw gebouw betrokken worden.
Na de bevrijding
De meeste instellingen en organisaties pakten het werk na de oorlog zo snel en zo goed mogelijk weer op. Er was vooral blijdschap over de herwonnen vrijheid.
In een aantal geraadpleegde bronnen wordt de conclusie getrokken dat de organisaties en instellingen niet te maken hebben gehad met extra beperkende maatregelen maar dat er ook geen sprake van is geweest dat ze gespaard zijn. Het algemene beeld is echter dat mensen met een visuele beperking en hun organisaties en instellingen in ons land ongemoeid werden gelaten. Een uitzondering gold Joodse mensen. Ten aanzien van de maatregelen van de bezetter pasten besturen en directies zich in het algemeen wel aan. De verordeningen werden strikt uitgevoerd maar er werd steeds gezocht naar oplossingen om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Ook werden uitwegen gevonden om het werk ongestoord voort te zetten. De blindenbibliotheken voldeden aan de formaliteiten, o.a. met betrekking tot papiergebruik en het uitsluiten van het leveren van boeken aan Joodse blinden. De werkinstellingen pasten waar mogelijk hun werkzaamheden aan en probeerden opdrachtgevers en klanten tevreden te stellen. Aan het ontslag van Joodse medewerkers wisten de instellingen niet te ontkomen en in een enkel geval werd er zelfs min of meer aan meegewerkt. Er zijn voorbeelden bekend van vormen van verzet en hulp aan onderduikers. Vaak was er dan sprake van individuele actie van blinden en stilzwijgende medewerking van de leiding van instellingen. De propagandist van de Nederlandse Blindenbond verleende op die manier actieve hulp aan Joodse blinden en onderduikers. Een bewoner van het tehuis en medewerker van de werkinrichting in Ermelo plaatste een radio op de zolder van de werkinrichting. Hij ving berichten op, typte deze uit en vermenigvuldigde die op een stencilapparaat. Op die manier werd de krant Het vrije woord in de omgeving van Ermelo verspreid vanuit de instelling waarvan bestuur en directie een vooral zakelijke maar enigszins dubbelzinnige relatie hadden met de bezetter. Van het personeel in Ermelo zou in ieder geval een persoon openlijk gesympathiseerd hebben met de bezetter. Dat gebeurde tot ontsteltenis van het bestuur ook bij de Nederlandsche Blindenbibliotheek in Den Haag. Na de oorlog bleek dat de directrice sinds 1943 lid was geweest van de NSB. Daarvan had zij nooit iets laten blijken. Met zekerheid kon het bestuur later ook vaststellen dat zij niet toegestane activiteiten nooit heeft aangegeven. Zonder proces is ze in de loop van 1946 – mede op verzoek van het bestuur van de bibliotheek – uit gevangenschap ontslagen maar vanzelfsprekend niet teruggekeerd bij de blindenbibliotheek.
Geraadpleegde bronnen U. Anema, Het Schild in Wolfheze; de bijzondere geschiedenis van het centrum voor blinde en slechtziende ouderen. Wolfheze, Het Schild, 2012. A. Bakker en K. Tinga. Vooraan. Honderd jaar blindengeleidehond. Amsterdam, Boom, 2016. J. van den Berg. Blinden: mensen als iedereen; een opmerkelijk levensverhaal. Wageningen, Zomer & Keuning, 1977. C. Boele. Rechtvaardigheid boven weldadigheid; de emancipatie van de blinden in Nederland in de XXste eeuw. Utrecht, Landelijke Stichting voor Blinden en Slechtzienden, 1992. H.Fidder. Zorgen door zegen; enkele grepen uit de wordingsgeschiedenis van het christelijk blindentehuis ‘Sonneheerdt’ te Ermelo. Ermelo, Sonneheerdt, 1971. C.H.C. Frijters. Lezen gaat ongezien; honderd jaar lectuurvoorziening aan blinden en slechtzienden en de rol van de Nederlandsche Blindenbibliotheek daarbij. ’s-Gravenhage, Vereniging De Nederlandsche Blindenbibliotheek, 1987. Gedenkboek ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van het Christelijk Blindeninstituut Bartiméus te Zeist. Zeist, Bartiméus, 1949. A.A.M. van Hulten. “Voor wie des daags de zon niet schijnt…”; 125 jaar Rotterdams Blindenwerk particuliere zorg – maatschappelijke integratie. Rotterdam, Stichting Historische Publicaties Roterodanum, 1984. Bart Janssen. Van reglette tot diskette; 125 jaar brailledrukkerij 75 jaar Bibliotheek Le Sage ten Broek. Nijmegen, Stichting Bibliotheek Le Sagen ten Broek, 1994. P.W.Klein. De Stichting Blindenhulp 1899-1999; een patroon van verandering. Den Haag, Stichting Blindenhulp, 1999. P. van Trigt. Blind in een gidsland. Over de bejegening van mensen met een visuele beperking in de Nederlandse verzorgingsmaatschappij, 1920-1990. Hilversum, Verloren, 2013. J. Vos. Tastend door de tijd. Twee eeuwen onderwijs en zorg voor slechtziende en blinde mensen. Boom, 2008. 14 Ad van der Waals. Gewoon anders lezen in de openbare bibliotheek; de geschiedenis van de openbare bibliotheekvoorziening voor mensen met een visuele of andere leesbeperking. Leeuwarden, Uitgeverij Elikser, 2013. Verder de tijdschriften van de blindenbonden in de periode 1940-1946: De Blindenbode (Nederlandse Blinden Bond), de R.K. Blindenorgaan (Sint Odilia) en de Blindengids (Nederlandse Christelijke Blindenbond). Tevens met betrekking tot Werkinrichting Amsterdam: Inventaris van het Archief van de Vereniging tot Werkverschaffing aan Hulpbehoevende Blinden in het Stadsarchief Amsterdam. www.archief.Amsterdam.nl. inventarisnr. 1390. April 2020 Ad van der Waals
PBTconsult presenteert ITstandaard2020 en TPN systeem voor toegankelijkheid
Lift bij Ridderzaal Binnenhof Den Haag
Met de release van de ITstandaard2020, de vernieuwde norm voor Fysieke Toegankelijkheid van de gebouwde omgeving, openbaar vervoer en evenementen, en het Toegankelijkheid Prestatie Niveau systeem (TPN) zet PBTconsult weer een belangrijke stap op weg naar een goed toegankelijke omgeving voor iedereen. Het ingenieurs- en adviesbureau PBTconsult is voortdurend bezig met innovaties om fysieke toegankelijkheid beter te kunnen meten en monitoren.
ITstandaard2020
De ITstandaard2018, de internationaal erkende en de leidende norm voor toegankelijkheid in Nederland, heeft een volgende update gekregen met de release van de ITstandaard2020. Deze nieuwe versie bevat een verbeterde hoofdstuk indeling (sluit aan bij de ISO indeling) met verwijzing naar bouwbesluit hoofdstukken en duidelijkere tekeningen voor uitleg van de normen. Er zijn nieuwe hoofdstukken toegevoegd en op een aantal plaatsen is de norm vereenvoudigd. De vernieuwde ITstandaard2020 is nu ook online te raadplegen via de vernieuwde site www.pbtconsult.nl.
TPN systeem
Als tweede innovatie presenteert PBTconsult het TPN systeem dat een aanvulling vormt op het veel gebruikte ITS Keurmerk voor toegankelijkheid. Met het TPN systeem wordt de toegankelijkheid van een gebouw systematisch en objectief in kaart gebracht en krijgt het een waardering voor het toegankelijkheidsniveau. Er zijn in totaal 8 toegankelijkheidsniveaus.
Gebouweigenaren en beleidsmakers kunnen met het TPN systeem de toegankelijkheid van hun gebouwvoorraad objectief meten om vervolgens de toegankelijkheid gestructureerd en systematisch te verhogen. De TPN meting geeft houvast om te beslissen waar de grootste impact kan worden bereikt met aanpassingen en waar bv. grotere renovaties een betere oplossing zijn.
Aanvulling op ervaringsdeskundigheid
Het systeem is een (bouw)technische aanvulling op de inventarisaties die vaak door ervaringsdeskundigen worden gedaan. De praktische maatregelen die volgen uit een ervaringsdeskundigen schouw, en vaak relatief eenvoudig uitgevoerd kunnen worden, staan los van de bouwkundige maatregelen die nodig zijn om de fysieke toegankelijkheid structureel en duurzaam op een hoger niveau te brengen.
Ontwerprichtlijn Routegeleiding
Een volgende innovatie waaraan gewerkt wordt is het uitbrengen van een update van de Ontwerprichtlijnen Routegeleiding i.s.m. de Oogvereniging, Visio, Bartiméus en Prorail. Deze Ontwerprichtlijnen Routegeleiding zijn een belangrijk hulpmiddel bij het inrichten van de openbare ruimte om deze goed toegankelijk te maken voor met name blinden en slechtzienden. De update bevat nieuwe inzichten die zijn verzameld over de afgelopen 10 jaar en krijgt een indeling die aansluit bij de nieuwe ITstandaard2020.
Willem Jagersma PBT consult en Jan Troost Inclusie Verenigt werken samen.
Maar natuurlijk doet PBT ook nog de certificering van het:
PBTconsult is een advies- en ingenieursbureau gespecialiseerd in Fysieke Toegankelijkheid van de gebouwde omgeving en het openbaar vervoer voor iedereen. Het bureau heeft als missie de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving Nederland op een hoger peil te brengen door goed technisch en bouwkundig advies en het verbeteren van de meet- en certificeringssystemen voor toegankelijkheid.Een team van specialisten werkt aan het inspecteren van gebouwen, openbare ruimte, vervoersmiddelen en evenementen om de toegankelijkheid te toetsen en vervolgens te adviseren welke (bouw)technische aanpassingen moeten worden gedaan om de integrale toegankelijkheid naar het gewenste niveau te brengen. PBTconsult is toonaangevend op het terrein van fysieke toegankelijkheid, met ruim 30 jaar aan opgebouwde kennis en praktijkervaring. Voor meer informatie ga naar www.pbtconsult.nl.
Kort geleden had ik een bijzonder interview voor het blad: Op weg met de ander.
De Vereniging Op weg met de ander is dé christelijke vereniging op Gereformeerde grondslag van en voor mensen met een beperking.
Dit nav een hernieuwde ontmoeting met journalist Gijsbert Wolvers waar ik in mijn tijd als voorzitter bij de CG Raad met enig regelmaat contact mee had. Tegenwoordig schrijft hij voor de Vereniging op weg met de ander.
Een snelle rekensom vertelt mij dat ik dan 78 ben. Al ruim tien jaar officieel met pensioen, maar nog steeds actief in allerlei werkgroepen, omdat het nog steeds hard nodig is.
Het Coronavirus uit 2020 heeft heel even voor het besef gezorgd dat mensen in de zorg van wezenlijk belang zijn.
Ook in 2035 nog steeds actie nodig net als vroeger.
Dat heeft uiteindelijk geleid tot onderhandelingen over een hoger uurloon, maar toen iedereen fysiek weer om te tafel kon, was men de ellende heel snel vergeten en gingen de onderhandelingen net zo moeilijk als voorheen .
Want, helaas, mensen vergeten hoe ingewikkeld een situatie was als ze zelf weer gewoon aan het leven kunnen deelnemen.
Politiek voor iedereen.
De denktank die onder leiding van Jan Troost in 2020 is gestart om mensen met een beperking politiek actief te krijgen heeft zijn vruchten af geworpen. Mensen met een beperking doen nu mee in de lokale politiek, zowel in fracties als in werkgroepen die advies uitbrengen. De komende Tweede kamer verkiezingen hopen we ook in alle Tweede kamer fracties ook mensen met een beperking op een verkiesbare plek te krijgen .
Lokaal actief Ria de Vries
Doordat lokaal is gebleken dat mensen met een beperking een volwaardig fractielid kunnen zijn is de doorstroming naar een landelijke plek wat meer vanzelfsprekend geworden. Lokaal heeft het al tot mooie veranderingen geleid. Alle openbare gebouwen, wegen en vervoer zijn toegankelijk . Huizen worden zo gebouwd dat aanpassingen makkelijk aangepast kunnen worden, waardoor er geen speciale verhuisindicatie meer nodig is voor een aangepast huis.
Werkgelegenheid
Tegelijkertijd hebben werkgevers nog een duwtje in de rug nodig om mensen met een beperking in vaste dienst te nemen . Daarom hebben gemeenten een vangnet voor de eerste vijf jaar gecreëerd voor werkgevers die dit risico nemen en iemand met beperking aannemen vanuit de Participatiewet.
Limos Karzerne heropend in 2035 (foto Han van Teeffelen)
Vervoer
Valys en doelgroepenvervoer is niet meer nodig . Alle vervoersmogelijkheden zijn beschikbaar en toegankelijk voor iedereen. Zonder dat je van te voren hoeft te zeggen hoe laat je er gebruik van wilt maken of hoe laat je terug wilt.
Bewustwording
Bewustwording is een onderdeel geworden op scholen . De strijd die gevoerd is , het VN verdrag, zijn opgenomen in de geschiedenislessen en worden nu besproken in de klassen zodat kinderen al leren dat er hard voor gestreden is dat mensen met een beperking mee kunnen doen in de maatschappij en dat het niet altijd vanzelfsprekend is geweest . Ook wordt benadrukt dat bewustwording constante aandacht behoeft omdat mensen van nature geneigd zijn te vergeten als men er niet aan herinnerd wordt.
les gymnasium in 2035 Nijmegen
Hoewel de voorwaarden er zijn om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij is het voor mensen met een beperking nog steeds moeilijk om die plek ook daadwerkelijk te claimen. Dat komt ook omdat de wetenschap zo ver is dat aanstaande ouders er voor kunnen kiezen om alleen maar kinderen te krijgen zonder beperking . Dat maakt dat de kinderen met beperking nog meer een minderheid worden met het daar aan gekoppelde lage zelfbeeld. Daar probeer ik, nu ik toch al lang met pensioen ben, een steentje aan bij te dragen. Zodat ook die kinderen dit jaar met een opgeheven hoofd door het leven kunnen gaan en hun plek kunnen claimen.
Ik maak me boos over onrecht. Mensen die een afwijzing krijgen voor een uitkering terwijl ze geen cent hebben, daklozen die niet naar binnen mogen bij Iriszorg, het gevecht dat men in Arnhem moet leveren voor goede zorg als er iemand met een beperking in je gezin woont. Ik ben Raadslid van de PvdA in Arnhem.
Ik werk als buurtcoach in Doetinchem, ben buddy bij FiKks waarbij ik anoniem mensen help met financiële problemen omdat ik budgetcoach ben en die kennis gebruik om als vrijwilliger mensen te helpen uit de schulden te komen . Ik heb ooit de A-verpleging gedaan en daarna de sociale academie omdat de verpleging lichamelijk te zwaar werd . Ik ben nu nog bezig met schuldhulpverlening , dat is dit jaar afgerond .
Ria de Vries 21-4-2020
Heb jij ook dromen net als Ria De Vries laat het me weten. Ik verzamel jullie dromen en zet ze op deze site.