Uit mijn aanstaande boek “Troost Over Leven”

Sint Maartenskliniek 1971-1979 Wat er aan vooraf ging. Deel 1

Haastige spoed is zelden goed

Volgens mij was het maandag. Ik kwam met het rolstoelbusje uit school. Mijn moeder riep nog: “Jan, thee!” “Nee ma, ik heb geen tijd.” Zo snel ik kon rij ik in mijn rolstoel naar de oprit bij de bakker. De straat over, natuurlijk, nadat ik natuurlijk goed rechts en links had gekeken. Want voor je het weet zit je onder de auto van De Vlaming, onze kolenboer. Hij had drie kinderen. Ze speelde allemaal viool, want ze zaten op het conservatorium. Iedere avond een ware serenade van miauwende katten. Nee, geen klassieke muziek voor mij.

Ik wuif nog even naar tante Til, onze overbuurvrouw, en rij met volle vaart de brandgang in. Ik moet de krantjes van de Spar bij de moeder van Jan van de Linden ophalen. Je kent ze wel, die reclame krantjes, maar ik deed het graag samen met Jan, mijn beste vriend. Hij kreeg het geld en ik deed het natuurlijk weer vrijwillig. Maar vriendschap is wat waard..

Ambulance uit 1970

Met volle vaart rij ik het donkere gedeelte van de brandgang in. Ik hoor en voel een enorme klap en de peddels van mijn Roadmaster  blokkeren. Even staat de tijd stil , maar dan komt mijn rolstoel in één keer tot stilstand, en ik voel dat de rolstoel naar voren duikt. Voor ik het me goed realiseer, schampte mijn linkerarm langs de stenen muur en kantelt mijn rolstoel langzaam voor over. Mijn voorhoofd klapt op de harde stoeptegels en mijn neus wordt opengescheurd door de kiezel stenen die tussen de tegels zitten. Door de druk van de rolstoel die boven op me ligt voel ik eerst mijn been en even later mijn arm breken. Ik schreeuw het uit van angst. Op dat moment voel ik ook mijn rechter kaakkopje breken. Even heb ik het gevoel dat ik hier nooit meer uitkom. Gelukkig heeft een klein meisje gezien wat er gebeurde. Ze rende naar ons huis en belde aan bij mijn moeder. Het meisje vertelde dat ik in de brandgang lag. Mijn moeder rende meteen naar de overkant. Ma schrok zich dood. Ze zag me voorover liggen, met de rolstoel op me. Maar ma kon niet bij me komen, want de brandgang was veel te nauw. Ze kon me met geen mogelijkheid overeind krijgen. De moeder van Jan van der Linden kwam nu van de andere kant aanrennen met een deken. Ma, rende weer naar huis, mij achterlatend bij de moeder van Jan. Mevrouw van de Linden legde de deken over mij heen. Inmiddels begonnen de koude rillingen door de vele botbreuken, zich van mijn lichaam meester te maken. Soms verloor ik even het bewustzijn. Later zou blijken dat ik een fikse hersenschudding had. Mijn moeder belde de ziekenauto en mijn vader, die op de pont werkte. Zo snel als kon zou hij naar het Gemeenteziekenhuis komen. Mijn vaste ziekenhuisadres.

De ziekenauto

De ziekenauto kwam met loeiende sirene de straat ingereden. Maar ook de broeders konden me bijna niet los krijgen. Ik had een riem om, en die kregen ze niet los. Er was ook geen enkele ruimte om er goed bij te komen. Een geluk was dat ik mijn leren jas aan had, waardoor wel mijn jas kapot was, maar het vel van mijn arm er nog op zat.

Uiteindelijk lukte het, toen ze de veiligheidsriem maar losgesneden hebben. Heel voorzichtig hebben ze me op de grond laten zakken. Ik vind het liggen op de buik altijd al erg eng, maar nu was er ook die enorme pijn, Mijn korset-beugelapapparaat werkte als een spalk, zodat het bot van mijn been niet nóg meer verdraaide. Mijn arm kreeg een plastic opblaasspalk die de ergste pijn opving. Ik probeerde te zeggen mij kaak gebroken is. Maar dat lukte me niet. Ik, die normaal echt een behoorlijk babbel heeft, was de mond gesnoerd. Helemaal alleen met mijn angst. Voor mijn arm en been was ik niet zo bang: dat kwam wel weer goed. Maar mijn gezicht, mijn visitekaartje, als dat maar weer goed kwam!

Nadat ik eindelijk stabiel was werd ik op de brancard gelegd. De brandgang was nog geen meter breed, met aan weerszijde blinde muren. Ze hebben echt grote problemen gehad om me hier uit te krijgen. Kan me nog herinneren dat we met de brancard de brandpoort uitliepen en ik de zon in mijn gezicht voelde. De hele buurt had zich verzameld en stond te kijken hoe ik uit de brandgang de ziekenauto in werd gedragen. Ik hoor ze nog roepen: “Dag Jan,” “Veel sterkte hoor,” “Kom maar gauw weer thuis!” Met gillende sirene en blauw zwaailicht rijden we naar het ziekenhuis. De ziekauto rijdt over het spoor, wat geen pretje is, maar dat betekend ook dat we vlak bij het Gemeenteziekenhuis zijn. Mijn moeder had aan de buren gevraagd of zij op Bouke, mijn broertje, wilden passen en zij rijdt met ons mee in de ziekenauto.

Aankomst Gemeenteziekenhuis

Door het raampje van de ziekenauto zie ik het grote elektrische hek, de toegang van het ziekenhuis, opengaan. De ambulance rijdt voor de ingang, en ik wordt via de steile hellingbaan het ziekenhuis ingereden. Mijn vader staat al bij de ingang ons op te wachten.

luchtfoto gemeente ziekenhuis Dordrecht Bankastraat

Luchtfoto gemeente ziekenhuis Dordrecht Bankastraat

Ook Dokter Zwijsen was gewaarschuwd en stond naast mijn vader  bij de ingang. Hij liep met ons mee naar de onderzoekskamer en vroeg zoals gewoonlijk of ik een pepermuntje wilde. Helaas moest ik die nu afstaan en fluisterde zachtjes “als het maar goed komt.” Ik fluisterde dat ik mijn kaak had gebroken. Natuurlijk moest ik eerst naar de röntgen om mijn diagnose te controleren. Maar neem van mij aan dat je naar 40 breuken, dat écht wel weet. De röntgen was altijd vreselijk. Ik werd overgeschoven op de harde röntgentafel en mijn gebroken arm, kaak en been moesten er weer aan geloven. De metalen platen die ze hier voor nodig hadden werden voorzichtig onder mijn gebroken botten gelegd. Daarna werd ik weer op een andere brancard gelegd. Want de ziekenauto was inmiddels naar de volgende patiënt. Mijn been en arm werden gezet en gegipst door dokter Zwijssen en de verpleegster. Mijn vader mocht ik in de hand knijpen bij het zetten van mijn botten. “Knijp maar zo hard je kan” zei pa. Als Dokter Zwijssen er was mocht hij meestal mee de behandelkamer in. Mijn moeder moest op de gang wachten. In 1971 werd je nog niet verdoofd of kreeg je pijnstillers. Als 12 jarige was ik al heel wat pijn gewent. Maar nu was er die kaak die ik had gebroken. Dit maakte me echt bang. Stel dat ik altijd een scheef gezicht hou, of niet meer kan eten?

Dokter Quast, de kaakchirurg

De volgende dag zou dokter Quast, een nieuwe kaakchirurg, naar mijn kaak komen kijken. “Eerst moest we de nacht door!” hoorde ik Dokter Zwijsen fluisteren tegen mijn ouders. Voor mijn ouders was het al snel duidelijk dit niet “zo maar iets breken” was.

Als je heel veel tegelijk breekt, met ook nog een zware hersenschudding, kan dit te veel zijn voor je lijf. Ik werd dan ook niet naar de kinderafdeling overgebracht, maar naar de volwassenenafdeling. Hier lag ik met drie oudere mannen op kamer. Dokter Zwijsen had aan Dokter Hoekstein (internist) gevraagd om extra op me te letten. Door een glazen ruit werd ik voortdurend in de gaten gehouden. Hij zocht tabletten uit en die kreeg ik toegediend. Mijn overbuurman heette Ben, een heel lieve man uit Curaçao. Hij zorgde als een zorgzame vader voor mij en maakte ook grappen. Zoals dat ik door de lucht was gevlogen of hij dat niet ook kon leren? Want dan kon hij zo naar Willemstad.

Mijn ouders stonden vaak heel verdrietig op de gang stiekem naar mij te kijken. Want dokter Zwijsen vond het niet goed dat ik me zou op winden. De situatie was dan ook precair. Dokter Quast zou de volgende dag mijn kaak repareren. Mijn kaakkopje was aan de rechterkant gebroken. Niet zo vreemd want mijn hoofd was hier als eerste mee op de grond gevallen, was geconstateerd. Dat had ik ze ook wel kunnen zeggen! Dokter Quast was een man van weinig woorden: “Jan, doe je mond even open!” Nou, doe dat maar eens met een gebroken kaak. Dan maar maar even verdoving inspuiten. Meer dan 16 spuiten met verdovingsvloeistof krijg ik in mijn gehemelte en tandvlees ingespoten.

Ik stik

Even heb ik het gevoel dat ik stik, maar nu wordt ik langzaam al weer wat rustiger. Met ijzerdraad doorboort hij eerst het tandvlees van de bovenkaak en maakt er een mooi vlechtwerkje van. In het zelfde tempo neemt hij de onderkaak onder handen en vlecht het geheel met ijzerdraadjes aan elkaar. Hij voelt nog even of de kaak vast zit en neemt voor de zekerheid nog even een foto. Alles ziet er goed uit en over zes tot 8 weken mag het er weer uit.

Tot die tijd krijg ik vloeibaar voedsel en gemalen babyvoeding. Voor een liefhebber van eten was dit wel de genadeslag. De komende twee maanden zou ik door brengen bij mijn volwassen vrienden. Dat ook mijn oudere vrienden voor verrassingen zorgde bleek een paar dagen later. Ab, die tegenover me lag, kreeg midden in de nacht een bloedprop in een van zijn urine lijders. Op zaal hebben ze hem opengesneden. Het bloed spoot tegen het plafond. Ben, probeerde me af te leiden met zingen, maar dit blijft je toch echt wel bij. Ik zou nooit meer terugkomen op mijn oude vertrouwde kinderafdeling en het zou ook de laatste keer zijn dat ik werd opgenomen in het Gemeenteziekenhuis.

Dertig jaar later zou ik nog een keer terugkomen, om te kijken naar dit oude ziekenhuis wat kort daarop afgebroken zou worden. Samen met mijn goede vriend Lei heb ik eerst de behandelkamer, de kinderafdeling en de gangen bekeken. Ook de mooie binnentuin, waar ik met bed en al in de zon heb gestaan, was er nog. De metalen liften met ronde raampjes, die je naar de kinderafdeling brachten, waren er nog. Met een doffe klap vielen de deuren achter je dicht. Dat geluid confronteerde me nog steeds met de herinnering dat als je die doffe klap hoorde, er geen weg meer terug was voor de komende weken. Later die middag zijn Lei en ik ook nog gaan kijken op de Katholieke begraafplaats, waar we met de kinderafdeling op uit keken. Toen ik hier samen met Lei nog een keer terugkeerde om jeugdherinneringen op te halen, kon ik me niet voorstellen dat ik ook Lei zou overleven. Enkele maanden later overleed hij. Dit bezoek samen met Lei, en aantekeningen van mijn moeder, en mijn herinneringen, hebben geleid tot dit verhaal.

Het was geen droom maar werkelijkheid!

De Sint Maartenskliniek

Na het ontslag uit het ziekenhuis, van mijn valpartij in de brandpoort, werd het weer eens tijd voor een goed gesprek met mijn ouders, vond dokter Zwijsen, mijn orthopeed uit het Gemeenteziekenhuis Dordrecht.

Hij legde aan mijn ouders uit dat het nu echt tijd was om aan mijn toekomst te gaan denken. Hij vond dat ik het beste opgenomen kon worden in de Sint Maartenskliniek in Nijmegen. Daar zijn knappe artsen die de arm van Jan kunnen opereren en er is een heel goede school voor Jan . Mijn ouders hadden al te horen gekregen dat er in Dordrecht voor mij geen vervolgonderwijs was. Enerzijds omdat de scholen ontoegankelijk waren. Maar de grootste reden was dat ze het niet aandurfde, in verband met mijn broze botten. Dokter Zwijsen dacht zelfs dat zij mij weer aan het lopen zouden krijgen!

“Hier in Dordrecht kan hij echt niet verder. Er zit echt heel veel in bij Jan, maar hier komt het er niet uit. Maar dat betekend dat hij daar in Nijmegen ook moet gaan wonen, en de weekenden zal hij ook niet vaak thuis komen. Jullie zullen Jan een stukje moeten loslaten.”

Dit moet vast een van de moeilijkste beslissingen zijn geweest voor mijn ouders, want wie wil zijn kind nou uit huis plaatsen. Maar Dokter Zwijsen had al veel vaker gelijk gehad, en als dit het beste is voor je zoon dan doe je dat.

18 augustus 1971

De maandag dat we voor de eerste keer naar Nijmegen reden was het heel mistig. Mijn vader reed in een oude Mercedes, omdat ik daar makkelijk in te vervoeren viel en mijn rolstoel goed achter in de kofferbak paste. Normaal hadden we deze Mercedes nooit kunnen rijden. Maar mijn vader had vrijstelling van wegenbelasting omdat hij een gehandicapte zoon had.

Mijn vader had net promotie gehad, hij was nu geen dekknecht/matroos op de pont meer. Inmiddels gepromoveerd als klerk, een soort van gemeentebode en een spin in het web. Mijn vaders wens is dat ook ik ambtenaar wordt. Nou pa, dat kun je op je buik schrijven.

Al mijmerend achter in de auto kijk ik naar de vele tassen en koffers naast me. Ik voel de spanning toenemen. In de auto is het doodstil. Mijn vader kijkt gespannen door de mist en mijn moeder probeerde haar tranen onder een zonnebril te verbergen. Maar af en toe had ze een zakdoekje nodig. Mijn moeder deed veel moeite om het te verbergen en mijn vader wilde het niet toelaten, want een man mag niet huilen!

Zelf voelde ik me heel gespleten, enerzijds het gevoel van verdriet, anderzijds de hunkering naar het nieuwe, het onbekende, uitdaging en, ik hoop, plezier.

Mist

Uit de mist doemde het grote ijzeren hek op, wat de toegang bij de poort van de Sint Maartenskliniek aankondigde . Wat ik toen nog niet wist was dat dit de komende 6 jaar mijn thuis zou zijn. Mijn eigen gevangenis, waar de strijd om de vrijheid al snel in alle heftigheid zou losbarsten. We reden de steile helling op langs het pedologisch instituut, daarna een steile helling naar beneden langs het ziekenhuis. Aan de rechterkant stonden houten verpleegsterbarakken. Toen doemde uit de mist de flat op.

De Flat

De flat was een gebouw van 5 etages hoog, daar waar ik de komende jaren zou wonen. Mijn vader reed de parkeerplaats op. Bij de ingang werden we ontvangen door twee groepsleidsters: juffrouw Annelies en juffrouw Romana, een blonde heks. Zonder dat mijn ouders een bak koffie kregen werd ik door Romana meegenomen. “Kom maar Jan; we gaan eerst even in bad.”

De flat

Hier sliepen en woonde 120 kinderen van de Sint Maartenskliniek

Me hier tegen verzetten hielp niet, want het moest gebeuren: de dokters zouden me meteen onderzoeken. “Van middag na het eten ga je direct naar school en zo te zien moet je ook op dieet.” Romana, ik haatte je, vanaf het begin, en het is nooit meer over gegaan. Wel lief en aardig doen tegen mijn ouders, ja dat kon je goed. Na het ontluizen en in bad gaan werd ik naar de witte jassen gebracht. Ze moesten me weer eens helemaal naakt bekijken. Natuurlijk weer op zo’n smalle tafel. Ze constateerde dat ik Osteogenesis Imperfecta had en van het mannelijk geslacht was. Als of wij dat nog niet wisten. Ook werd vermeld dat ik maar 1 keer per week thuis werd gewassen door de wijkzuster. Ik was voor zwemmen angstig. Niet zo vreemd, als je daar je been bij breekt. Moet overal bij geholpen worden: aankleden, wassen, in en uit bed geholpen worden… maar het eten gaat zelfstandig. Een keer per dag s’ avonds op de po.

Mijn ouders (die wel bij het bezoek aan de dokters waren) en ik worden met een spervuur van vragen geconfronteerd. “Heeft hij alle kinderziektes gehad?” “Ja dokter” antwoordde mijn moeder, “de mazelen, de bof, waterpokken en ook de rode hond. Voor we het vergeten, Jan heeft maar een halve pokken injectie gehad i.v.m. zijn lichamelijke conditie.” Tijdens het algeheel onderzoek komen alle krommingen en misvormingen aan de orde. Met een soort van verstelbare gradenboog worden al mijn extremiteiten opgemeten. Mijn mooie kippenborst, waar ik zo trots op ben, noemden zij ton-vormig. (Ik heb de borstomvang van Jerommeke, uit de bekende strips van Suske en Wiske).

Bedankt daarvoor, mijn linkerarm vinden ze normaal ontwikkeld, maar de rest is misvormd. Waarbij de S-bocht in mijn rug wel het meest opvalt. Ik wordt gemeten en gewogen op een houten stoel met gewichten eraan.

Bij de Maartenskliniek met mijn ouders

Gelukkig mogen mijn ouders mij optillen, want mijn vertrouwen in de deskundigen was niet zo groot. Dit was dan ook voor het eerst dat ik in aanraking kwam met een nieuw fenomeen: de revalidatie-arts. De onderzoekkamers en de afdeling van de witte artsen was wel in de flat, maar goed verborgen in een zijvleugel. Het was dan ook niet de bedoeling dat ik hier zonder uitnodiging naar binnen ging. Nou een ding wist ik zeker: dat ik die behoefte ook nooit zou krijgen. Deze afdeling, waar niet alleen de dokters zaten maar ook de maatschappelijk werkers, psychologen en de hoofd-non Zuster Giovanie (de directrice van het internaat), hoopte ik nooit meer te hoeven betreden. Maar de komende jaren zou hier over leven en dood, toekomst en verleden worden besloten. Zonder ons, over ons. In teamvergaderingen waar alle disciplines; dokter, ergotherapeut, fysiotherapeut, onderwijzer, groepsleiding, maatschappelijk werker, orthopedagoog, en niet te vergeten, de psycholoog; aanwezig waren werden onze dossiers opgebouwd. Hier werd besloten wat de volgende behandeling was, tot de volgende disciplinaire-team-dag. Zonder dat je ouders hiervan wisten, of van op de hoogte werden gesteld, werd de behandeling ingezet. Dit was dan ook het teken om de strijdbijl op te graven. Als 13 jarige snapte ik al wel dat dokters wil wet was en dat als je hier wilde overleven, je uit de handen moest blijven van de medische dossiers en de slagers van het grote ziekenhuis. Veel artsen zagen de kinderrevalidatie als een broedkamer van nieuw potentiël oefenmateriaal.

Één van de artsen oppert dat dokter Bossers van Orthopedie zich hier maar eens over moest buigen. Later zou deze naam de betekenis krijgen van De Slager van De Maartenskliniek, de man die op woensdag, gehaktdag, zijn slachtoffer zou selecteren. Met respect en angst werd zijn naam uitgesproken. Een ding was voor mij toen al duidelijk: ik moest uit zijn handen zien te blijven. Na de vleeskeuring moest ik afscheid nemen van mijn ouders. Dat was beter zei Romana. Want het afscheid blijft moeilijk, maar we zullen goed voor Jantje zorgen. Nou Romana, dat had je niet moeten zeggen!

Dieet

Jan Troost, uit het dossier van de Maartenskliniek, 1971

Mijn ouders zaten nog maar net in de auto terug naar Dordrecht. Toen besloot Romana dat ik te dik was en dat ik mijn geliefde aardappels moest laten staan. Dezelfde avond heb ik nog gebeld naar Pa, die net thuis was. Enigszins in paniek, maar vooral boos dat ik geen aardappels meer kreeg. Hoe zou ik dan ooit de nodige energie hebben om al die heuvels bij de Maartenskliniek te beklimmen? Het dieet is de volgende morgen al weer geschrapt. Ik wist het wel. Mijn vader laat mij mijn aardappels niet van het brood eten. De eerste ronde heb ik gewonnen. Maar het gevecht tegen dit krankzinnige systeem is pas net begonnen…

5 gedachten over “De Sint Maartenskliniek.

  1. Dag Jan, Ja vroeger ging men niet zo zachtzinnig met de tere kinderzieltjes om maar zoals ik het lees heeft het jou niet verbitterd en je strijdbaar gemaakt.
    Ik vond het fijn om inzicht in een stukje uit jouw leven te krijgen.
    Ik kijk uit naar je boek!
    ter informatie: Wij hebben elkaar weleens ontmoet in Den Helder .. ik was secretaris van de Gehandicaptenraad die helaas is opgeheven.

Laat een reactie achter bij RobReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.